Evenals de Romeinse God Janus, ziet iedere persoon in twee tegengestelde richtingen tegelijk. Vanuit één zijde van ons bewustzijn beschouwen we, naar binnen gericht, onszelf en worden we ons bewust van onszelf als individuen, gedreven door een diepgaande neiging lijden te vermijden en welzijn en geluk te verwerven. Vanuit de andere zijde beschouwen we, naar buiten gericht, de wereld en ontdekken we dat ons leven volledig relationeel is, dat we bestaan als kruispunten binnen een omvangrijk weefsel van relaties met andere wezens wier lot is verbonden met dat van ons. Gezien de relationele structuur van ons bestaan, bevinden we ons in een onophoudelijke wederzijdse uitwisseling met de wereld; de invloed van de wereld werkt op ons in, onze houdingen en geestelijke gesteldheden vormend en veranderend, terwijl onze attitudes en gemoedstoestanden de wereld in stromen – een kracht die het leven van anderen in enige zin beïnvloedt, gunstig of ongunstig.
Deze naadloze verbinding tussen het interne en het externe domein verkrijgt tegenwoordig voor ons een bijzondere urgentie vanwege de grenzeloze aantasting van ethische standaarden die de wereld doorstroomt. Een dergelijk moreel verval geldt evenzogoed voor maatschappijen die een comfortabele mate van stabiliteit en voorspoed kennen als voor landen waar armoede en wanhoop morele overtredingen tot een integraal onderdeel maken van de strijd tot overleven. Vanzelfsprekend moeten we ons niet overgeven aan rozerode fantasieën over het verleden, ons voorstellend te hebben verwijld in de Hof van Eden tot de uitvinding van de stoommachine. De drijvende krachten van het menselijk hart zijn door de eeuwen heen nagenoeg onveranderd gebleven, en de nood die mensen hierdoor hebben geleden, overtreft iedere schatting. Tegenwoordig heerst er echter een merkwaardige paradox, die interessant zou zijn als die niet zo duister was: ondanks dat het belang van ethische en menselijke waarden verbaal – in spraak – meer lijkt te worden erkend, wordt eraan verbonden gedrag – in daad – op ontegenzeggelijke wijze veronachtzaamd. Deze aantasting van traditionele ethische waarden komt gedeeltelijk voort uit het internationaliseren van de handel en het wereldwijd doordringen van welhaast alle communicatiemedia. Door gevestigde belangen, op zoek naar ruimere machtscircuits en toenemende winst, heerst er een voortdurende strijd gericht op het benutten van onze morele kwetsbaarheid. Dit voltrekt zich in volle vaart, elk element van ons leven binnendringend, met weinig aandacht voor de langetermijngevolgen voor het individu en de samenleving. De gevolgen zijn duidelijk zichtbaar in de kwesties waarmee we ons geconfronteerd zien, vraagstukken die geen nationale grenzen kennen: toenemende criminaliteit, zich verspreidende drugsverslaving, ecologisch verwoestende schade, kinderarbeid en prostitutie, zwendel en pornografie, de neergang van het gezin als de eenheid van liefdevol vertrouwen en morele ontwikkeling.
De kern van het onderricht van de Boeddha behelst een doctrine van bevrijding die ons de middelen biedt om uit de greep te geraken van wat ons verbindt met deze wereld van lijden, de cyclus van herhaalde geboorten. Alhoewel de queeste naar bevrijding door het beoefenen van de Dhamma afhankelijk is van individuele inzet, vindt deze zoektocht per definitie plaats in een sociale omgeving en is die aldus onderhevig aan alle, helpende en schadelijke, vanuit de omgeving op ons inwerkende invloeden. De boeddhistische beoefening voltrekt zich in de drie fasen moraal, concentratie en wijsheid, elk de basis vormend voor de volgende: zuiver ethisch gedrag maakt het verwerven van zuivere concentratie mogelijk, en de geconcentreerde geest biedt de mogelijkheid bevrijdende wijsheid te realiseren. De basis van de gehele boeddhistische vorming is dus zuiver gedrag. Standvastige naleving van de richtlijnen van de beoefening die iemand heeft aanvaard – de vijf voorschriften in het geval van een boeddhistische lekenvolgeling – is het vereiste middel om de zuiverheid van iemands gedrag veilig te stellen. Levend in een tijdperk waarin we via alle beschikbare kanalen worden uitgedaagd om af te wijken van de normen van oprechtheid, waarin sociale onrust, economische moeilijkheden en politiek conflict gevoelige emoties verder aanzetten, wordt extra bescherming tot een dwingende behoefte – bescherming van onszelf en bescherming van de wereld.
De Boeddha wijst op twee geestelijke kwaliteiten als zijnde de onderliggende garanties voor moraliteit – de beschermers van het individu én van de samenleving als geheel. Deze kenmerken worden in het Pali aangeduid met hiri en ottappa. Hiri staat voor een natuurlijk schaamtegevoel aangaande morele overtreding; ottappa behelst morele vrees, angst voor de gevolgen van overtredingen. De Boeddha noemt deze twee gesteldheden de heldere wakers over de wereld (sukka lokapala). Hij geeft deze benaming vanuit de gedachte dat zolang deze kwaliteiten in de harten van de mensen heersen, de wereldlijke ethische standaarden onaangetast blijven, en dat wanneer de invloed ervan verbleekt, de menselijke wereld vervalt in vrijmoedige promiscuïteit en geweld, nauwelijks niet te onderscheiden van de dierlijke bestaanssfeer (zie Itivuttaka 42)
Terwijl morele schaamte en vrees voor overtreding verenigd zijn in de gedeelde opgave om de geest te beschermen tegen morele verblinding, verschillen ze wat betreft eigenschappen en werkingswijzen. Hiri, schaamtegevoel, kent een interne referentie; het vindt een oorsprong in zelfrespect en doet ons, ten gevolge van een gevoel van persoonlijke afkeer, terugdeinzen voor schendingen. Ottappa, vrees voor overtreding, is extern georiënteerd. Het is de stem van het bewustzijn die waarschuwt voor de zware gevolgen van ethische schending: verwijten en bestraffing door anderen, de pijnlijke karmische gevolgen van onheilzaam handelen, de belemmering wat betreft het verlangen naar bevrijding van lijden. Acariya Buddhaghosa [voornamelijk bekend als commentator; Acariya is Pali voor ‘leraar’ -noot redactie-] verduidelijkt het verschil tussen de twee met de metafoor van een ijzeren roede, aan de ene zijde bestreken met uitwerpselen en aan de andere zijde gloeiend verhit. Hiri is vergelijkbaar met de weerzin om de staaf te betasten daar waar zich excrementen bevinden, ottappa is te vergelijken met de angst om de staaf aan te raken daar waar die rood kleurt van hitte.
In de hedendaagse wereld, met de secularisatie van alle waarden, lijken noties als schaamte en vrees voor het niet-goede onvermijdelijk gedateerd, relieken uit een puriteins verleden, toen bijgeloof en dogma ons recht op ongeremde zelfexpressie ketenden. Niettemin vond de nadruk die de Boeddha legde op het belang van hiri en ottappa een basis in een diep inzicht in de verschillende mogelijkheden van de menselijke natuur. Hij zag dat het pad naar bevrijding een strijd is tegen de stroom in, en dat het ontplooien van de geestelijke capaciteiten ten behoeve van wijsheid, zuiverheid en vrede vereist dat we de explosieve verblindingen onder het aandachtige toezicht plaatsen van toegewijde wachters.
Het zelfcultivatie-traject dat de Boeddha uitdraagt als de methode naar bevrijding van lijden, vereist dat we kritisch blijven toezien op de bewegingen van onze geest – zowel wanneer deze aanzetten tot handelen in daad en spraak, als innerlijk blijvend, geabsorbeerd door eigen zorgen. De beoefening van dergelijk zelfonderzoek is een aspect van opmerkzaamheid (appamada), waarvan de Boeddha verklaart dat het de weg is naar het Doodloze. Binnen de beoefening van zelfonderzoek zijn schaamtegevoel en vrees voor overtreding cruciaal. Het schaamtegevoel nodigt ons ertoe uit onheilzame geestelijke gesteldheden te overwinnen aangezien we inzien dat deze onvolkomenheden vormen in ons als persoon. Ze doen afbreuk aan de interne verhevenheid van karakter die door de beoefening van de Dhamma vorm dient te krijgen; de statuur van de ariya’s of edelen, die stralen als lotusbloemen in het meer van de wereld. Vrees voor overtreding gebiedt ons afstand te nemen van ethisch bedenkelijke gedachten en daden aangezien we inzien dat deze handelingen zaadjes vormen die vruchten kunnen voortbrengen – onvermijdelijk wrang van karakter.
Volgens de Boeddha resulteert ongeacht welk onheil uit een te weinig aan schaamte en een tekort aan vrees voor onrecht, terwijl alle deugdzame handelingen voortkomen uit het gevoel van schaamte en angst voor onrecht. Door binnen onszelf de kwaliteiten van morele schaamte en vrees voor overtreding te ontwikkelen, bespoedigen we niet alleen onze voortgang op het pad naar bevrijding; we dragen dan mede ons deel bij aan bescherming van de wereld. Gezien de complexe verwevenheid van alle levende wezens worden we door het gevoel van schaamte en vrees voor onrecht tot de wakers over onze geest te maken, tot wakers over de wereld. Als de basis van moraliteit ondersteunen deze twee kwaliteiten de gehele werkzaamheid van het bevrijdende pad van de Boeddha; als waarborgen voor persoonlijke integriteit bieden ze tegelijkertijd bescherming aan de waardigheid van de mensheid als zodanig.
Bron
Access to Insight (BCBS Edition), 5 June 2010, http://www.accesstoinsight.org/lib/authors/bodhi/bps-essay_23.html
Mede opgenomen in de bundel Dhamma reflections. Collected essays of Bhikkhu Bodhi. Compiled by the Buddhist Publication Society to celebrate his 70th Birthday. Kandy, Sri Lanka: BPS, 2015
met dank aan Jan de Breet en Yvon Mattaar