Wesak wordt gevierd op de dag van de volle maan in mei. Op deze dag vieren boeddhisten de geboorte, de Verlichting en de dood van de Boeddha. In 2021 valt Wesak op 26 mei.
Voorgeschiedenis
Onvoorstelbaar lang geleden leefde er een brahmaan, Sumedha geheten. Hij was rijk, maar wetend dat hij als hij dood ging niets zou hebben aan zijn rijkdom, besloot hij een rondzwervende asceet te worden, en te zoeken naar het ultieme geluk. Hij ging leven van aalmoezen, en bracht zijn dagen mediterend door. Dat was prettig, maar meer ook niet. In die tijd leefde de Boeddha Dipankara (klemtoon op de ‘pan’), een volkomen Ontwaakte. Hij kwam op bezoek in het stadje vlakbij waar Sumedha woonde. De mensen van de stad maakten de wegen egaal en versierden ze, om de Boeddha Dipankara te verwelkomen. Sumedha werd opgewonden van het idee een volkomen Ontwaakte te zien. Hij hielp mee, maar om zijn inzet te tonen gebruikte hij niet zijn magische krachten maar gewoon een schep en een emmer – daarom was hij nog niet klaar toen de Boeddha Dipankara eraan kwam. Sumedha ging daarom op de modderige weg vol gaten liggen, en spreidde zijn haar uit zodat de Boeddha daar overheen kon lopen. Toen hij de Boeddha Dipankara zag, wist Sumedha het zeker: hij wilde zelf ook een Boeddha worden! De Boeddha Dipankara doorzag zijn gedachten, en keek in de toekomst. En hij zag dat Sumedha, na duizenden levens geoefend te hebben, geboren zou worden als Siddhattha Gotama, en een volledig ontwaakte Boeddha zou worden.
Geboorte
Siddhattha Gotama werd geboren in een adellijke familie in Noord-India. Volgens de traditie had de moeder van de toekomstige Boeddha een bijzondere droom: een witte olifant ging via haar rechter zij haar lichaam binnen. Droomduiders begrepen dat zij zwanger was van een bijzonder kind. Haar zoon zou ofwel een wereldheerser worden, ofwel een Boeddha. Toen de bevalling naderde reisde de aanstaande moeder naar haar ouderlijk huis, zoals de gewoonte was. Maar het kind werd onderweg geboren. De moeder van de Boeddha beviel staande van haar zoon, terwijl ze zich vasthield aan twee bomen. Het kind werd volgens de legende opgevangen door vier goddelijke wezens, die hem zachtjes op de grond zetten. Er kwam een stroom warm en koud water uit de hemel om moeder en kind te baden. Het kind kon onmiddellijk staan: het keek in de vier windrichtingen en zette zeven stappen. Volgens de Mahayana-traditie bloeiden er onmiddellijk zeven lotusbloemen op waar het kind zijn voeten op de aarde had gezet. En de toekomstige Boeddha uitte zijn ‘Leeuwenroep’: ‘ik zal de grootste op aarde worden’.
Verlichting
Toen de jonge prins Siddhattha Gotama in aanraking was gekomen met ziekte, ouderdom en dood, besloot hij op zoek te gaan naar een oplossing, naar het einde van lijden.
Hij was een jonge man, in de bloei van zijn leven. Tegen de zin van zijn ouders in schoor hij zijn haar en baard af, trok de kleding van een bedelmonnik aan, en vertrok. Zijn ouders, zijn vrouw, en zijn pasgeboren zoon bleven verdrietig achter.
Op zoek naar de toestand van ware vrede zocht hij een leraar. De eerste leraar die hij vond leerde hem de meditatievorm die ‘de sfeer der nietsheid’ heet. Maar toen Siddhattha Gotama die meditatievorm onder de knie had, was hij niet tevreden. Het was niet genoeg. Deze vorm van meditatie bracht hem rust, maar leidde niet tot het einde van het lijden.
De jonge Siddhattha trok verder, en ontmoette zijn volgende leraar. Die leerde hem veel over de oude Vedische godsdienst, en een meditatievorm die ‘de sfeer van noch waarneming noch niet-waarneming’ wordt genoemd. Maar ook deze nieuwe kennis en vaardigheden leidden niet tot het einde van het lijden, en Siddhatta trok verder.
Hij streek neer op een mooi plekje en probeerde van alles om tot inzicht te komen. Extreem vasten, zo lang mogelijk zijn adem inhouden, zich blootstellen aan kou en hitte – het riep de bewondering op van andere rondtrekkende ‘zoekers’, maar het hielp hem niet verder.
Toen herinnerde hij zich een ervaring uit zijn jeugd. Zijn vader voerde een ploeg-ritueel uit op een akker, en het jonge prinsje zat daar rustig en tevreden naar te kijken in de schaduw van een rozenappelboom. Op dat moment kwam het kind zomaar vanzelf in een soort vredige trance-toestand terecht. Dat, bedacht Siddhattha nu, was misschien de sleutel, vanuit die toestand zou hij misschien verder komen. Maar die toestand zou hij nooit kunnen bereiken als hongerige en uitgemergelde asceet. Daarom accepteerde hij een schotel met in melk gekookte rijst. Zijn bewonderaars waren verontwaardigd, ze dachten dat hij zijn zoektocht had opgegeven, en ze keerden zich van hem af. Maar Siddhattha had begrepen dat de honger van het vasten hem juist afleidde, en dat hij zijn lichaam beter moest verzorgen als hij tot inzicht wilde komen.
Helemaal alleen ging hij aan de voet van een boom zitten mediteren. Eerst maakte hij zijn geest door diepe meditatie geconcentreerd, zacht, plooibaar, smetteloos en standvastig. In de eerste fase van de nacht richtte hij zijn geest op het herinneren van zijn vorige levens. Hij herinnerde zich honderdduizenden vroegere levens, wat hij was, hoe hij leefde, met wie hij omging. Rond middernacht zette hij de volgende stap in het proces: hij doorzag hoe goede daden goede gevolgen hebben, en slechte daden slechte gevolgen: de wet van karma, van ethische causaliteit. Wezens zijn afhankelijk van hun daden. In het derde deel van de nacht, tegen de ochtendschemering, drong het derde weten tot hem door: hij begreep hoe lijden wordt veroorzaakt door hebzucht, afkeer en onwetendheid (Lobha, dosa, moha). Dit was het moment van zijn Verlichting: vanaf nu was hij de Boeddha, de Ontwaakte.
Omdat het geen gemakkelijke weg was geweest om tot zijn begrip te komen, dacht de Boeddha in eerste instantie dat het niet mogelijk was zijn inzichten aan anderen uit te leggen. Maar de god Brahma Sahampati haalde hem over les te gaan geven, omdat er zeker wezens zouden zijn die zijn Leer zouden omarmen.
Dood
Na zijn Verlichting trok de Boeddha 45 jaar rond, om zijn Leer te onderwijzen. Toen hij 80 jaar oud was, was zijn lichaam versleten. Zijn leerlingen hoopten dat hij een opvolger aan zou wijzen, maar dat weigerde hij: De Leer moest hun enige toevlucht zijn. Op zijn laatste rondreis liep de Boeddha een voedselvergiftiging op. Hij was zwaar ziek, maar gaf zijn volgelingen nog de gelegenheid om vragen te stellen voordat het te laat was. Toen duidelijk was dat al zijn leerlingen de Leer begrepen hadden, sprak de Boeddha zijn laatste woorden: ‘Alles wat ontstaat, zal weer vergaan. Blijf voortdurend je best doen.’ Vervolgens verzonk hij in diepe meditatie, en vandaaruit bereikte hij het Parinirvana, het uiteindelijke Nirvana.