‘Greed is good’ (hebzucht is goed) is de bekende oneliner van Gordon Gekko, gespeeld door Michael Douglas, in de film Wallstreet (1987). In de echte wereld was de econoom Milton Friedman een exponent van het neoliberalisme. Economie kan echter ook anders. De Duitse boeddhist Karl-Heinz Brodbeck schrijft erover in Buddhistische Wirtschaftsethik. Brodbeck is onder andere emeritus hoogleraar economie en statistiek en gewaardeerd auteur van Buddhismus aktuell, uitgave van de Deutsche Buddhistische Union. Hieronder een indruk van het boek.
Het eerste onderwerp dat Karl-Heinz Brodbeck in zijn boek bekritiseert is de negentiende-eeuwse en nog steeds gangbare leerstelling van de homo oeconomicus (= economische mens). Dit reduceert de mens tot een individu dat geheel vanuit zijn eigenbelang streeft naar maximale bevrediging van zijn behoeftes (nutsmaximalisatie). Hij doet dit op een efficiënte en rationele manier.
De economische mens
Brodbeck signaleert dat weinig economen belangstelling hebben om de stelling van nutsmaximalisatie wetenschappelijk te onderbouwen. Voor de meesten van hen is het niet meer dan een aanname. Uitgaande van een metafysisch denkmodel kan men stellen dat ieder mens beschikt over een Ik-kern. Dit ego zou alle menselijk gedrag aansturen. Voor wat betreft menselijk handelen kent men drie theorieën. Als eerste is volgens het behaviorisme menselijk handelen een aangeleerde reflex. Als tweede draagt de kennispsychologie onderbouwing aan gebaseerd op een robotmodel. De kennispsychologische benadering erkent naast bepaalde reflexen ook het bestaan van autonome informatie verwerkende processen als basis van menselijk handelen. De derde theorie gaat ervan uit dat menselijk handelen erfelijk is.
Economen die de opvattingen aanhangen van de Ik-kern en erfelijkheid geven economie een bovenwereldlijke status. Het behaviorisme en de kennispsychologie tonen echter aan dat de sociale omgeving economisch gedrag kan beïnvloeden. Economen menen dat ‘de markt’ (= vraag en aanbod) deze rol bij uitstek vervult.
Kritiek
Bovenstaande opvattingen zijn vanuit boeddhistisch oogpunt eenzijdig en illusoir, aldus Brodbeck. De Verhevene ontkende dat iets transcendentaals als atman, de menselijke psyche, het menselijk gedrag en het menselijk geluk bepaalt. ‘Iemand is zijn eigen redder,’ is zijn motto.
Als consumentengedrag werkelijk erfelijk zou zijn, dan zou het op de markt brengen van bijvoorbeeld Pampers onzinnig zijn, concludeert Brodbeck vrij vertaald. Immers, mensen in steentijdculturen onderscheiden zich genetisch niet van ons, maar hun cultuur, hun consumentengedrag en hun economie daarentegen zijn wezenlijk anders dan de onze.
Het boeddhisme ontkent niet het bestaan van leerprocessen, het tegendeel is waar.
Gedrag wordt echter niet alleen op een mechanische wijze van buiten beïnvloed. Iemand is in staat zich bewust te worden van de onderliggende motivaties van zijn gedrag. Hij kan er dan voor kiezen om dit gedrag te veranderen. De reflexen van het behaviorisme lijken volgens Brodbeck op de vijf skandha’s (P. khandha), de factoren van conditionering, die bekend zijn in het boeddhisme.
Samenvattend: de economische mens, die geïsoleerd van zijn (sociale) omgeving rationeel en efficiënt streeft naar maximale bevrediging van zijn behoeftes blijkt feitelijk een illusie te zijn. Scherpzinnig merkt Brodbeck op dat het juist zaken zijn als opvoeding, opleiding, onderwijs, alledaags gedrag, reclame en dergelijke, die de illusie van deze economische mens proberen te versterken. Daardoor wordt deze mens ervaren als ‘werkelijkheid’.
Tegenover deze fictie staat ten eerste dat mensen geen onveranderlijke menselijke natuur hebben. Ten tweede: economisch gedrag wordt bepaald door cognitieve en mentale processen. Dit gedrag valt dus ook te veranderen. Wil verandering slagen dan is daarvoor nodig dat mensen zich bewust worden van de motieven die schuil gaan achter hun (economisch) handelen. Vervolgens kunnen zij ervoor kiezen om dit gedrag te veranderen.
Geld
Een andere illusie is ‘geld’. De toenemende arbeidsverdeling in de productie van goederen, veranderingen in de consumentenbehoefte en de bevolkingsgroei maakten geld als ruilmiddel noodzakelijk, aldus de economische verklaring van het fenomeen. Volgens de alledaagse opvatting wordt de waarde van goederen en diensten, of het nu een pak melk is of een huis, in geld uitgedrukt. In de economische wetenschap groeide de opvatting dat goederen en diensten van zichzelf geen waarde hebben, legt Brodbeck uit. De zogenaamde ‘waarde’ van een goed of dienst is de prijs ervan op een bepaald moment.
De prijs van grondstoffen, de kosten van de productie, de vraag van consumenten, wisselkoersen van valuta enzovoorts veranderen constant en zijn nauw verbonden met onderling verknoopte markten, die ook constant veranderen. Een technische vernieuwing bijvoorbeeld kan binnen enkele maanden machines onbruikbaar maken, die daardoor letterlijk ‘waardeloos’ zijn. Dit heeft dan weer invloed op de waarde van de producten, die deze machines afleveren.
Groeiend geld
Achter wat in het alledaags taalgebruik de waarde van iets wordt genoemd, gaat een complex economisch proces schuil. ‘Waarde’ is een functie binnen dit proces. Ook geld heeft bij koop en verkoop dus geen waarde van zichzelf, maar een relatieve betekenis. In boeddhistische zin heeft geld geen eigen natuur. Ook is geld van een middel in een doel veranderd. Degene die over een bepaalde som geld beschikt kan het marktproces direct beïnvloeden en de goederenstromen naar zijn hand zetten.
Concluderend: mensen maken gebruik van geld, omdat ze geloven dat het de ‘waarde’ van goederen en diensten uitdrukt. De waarde die geld zou vertegenwoordigen is een fictie. Deze illusie is de oorzaak van economische zeepbellen. Een van de eerste was de tulpenmanie van 1634 tot 1637. Economische zeepbellen hebben de neiging uit elkaar te spatten en economische crises te veroorzaken. Daarbij verdwijnen enorme sommen geld van de ene op de andere dag en mensen vervallen tot armoede. In de laatste decennia is dit verschillende keren gebeurd en het einde is niet in zicht.
Natuur
Ecologie is het onderdeel van de biologie dat zich in grote lijnen bezighoudt met het natuurlijk evenwicht en de dynamiek van planten en dieren in hun macro- of micro-omgeving. In de economie is de natuur een middel om een doel te bereiken, dit wil zeggen: de behoeftebevrediging van de economische mens. De drie vergiften hebzucht, afkeer en onwetendheid uiten zich in het handelen van deze mens ten opzichte van de natuur, signaleert de econoom. Het geloof in het bestaan van een Ik-kern zorgt ervoor dat alles in de natuur wordt gezien als eigendom, dat mensen in bezit kunnen nemen. De natuur is een opslagplaats.
De grondhouding van de economie lijkt op die uit Genesis 9.2, stelt Brodbeck. De bijbeltekst luidt als volgt: ‘En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven.’ In het boeddhisme is de houding ten opzichte van dieren anders dan het citaat uit Genesis. De econoom omschrijft dit als het besef dat het dier onze minder gelukkige kameraad is in samsara.
De door de economie aangejaagde hebzucht naar steeds meer geld en cynisme ten opzichte van het leven van medemensen en van dieren, kent zijn dieptepunt in ecologische rampen. Zelfs het welzijn van toekomstige generaties lijkt geen rol te spelen. Blijkbaar valt er dus veel af te dingen op de efficiëntie en rationaliteit van de beslissingen van de economische mens. De boeddhistische economische ethiek kan een blijvende verandering teweeg brengen door de economische motieven van productie en consumptie te wijzigen. Hier sluiten ecologie en boeddhistische ethiek naadloos op elkaar aan.
Dualisme en karma
Brodbeck baseert zich op de boeddhistische filosofie wanneer hij stelt dat geïsoleerde entiteiten onbruikbaar zijn om een verschijnsel te verklaren. Verschijnselen en hun begrippen zijn onderdeel van een context van onderlinge verbanden. Daardoor kan er géén finale oorzaak bestaan.
In de economie bestaan verschillende dualismen, waarachter een illusie schuil gaat. Deze illusie beïnvloedt op zijn beurt gedrag. De econoom noemt als voorbeeld de verschijnselen productie en consumptie. Er bestaat een productietheorie en er zijn verschillende consumententheorieën, zoals de nutstheorie en er bestaat marktonderzoek. Nut is de mate van tevredenheid die de consumptie van een goed of dienst een consument oplevert. Een consument, een economische mens, streeft naar maximale, totale tevredenheid. Dit heet nutsmaximalisatie. Marktonderzoek is onderzoek naar de factoren die vraag en aanbod op een bepaalde markt bepalen of daarop van invloed zijn.
Maar, signaleert de econoom, enerzijds wordt het inkomen van een werknemer bepaald door zijn arbeidsprestaties. Anderzijds is de werkgever weer afhankelijk van de diensten, die een werknemer aanbiedt. Hoewel productie en consumptie in de praktijk verknoopt blijken te zijn, worden in de economie productietechnieken en consumentenvoorkeuren gezien als aparte grootheden.
Mensen worden gevormd door hun dagelijks handelen, vat Brodbeck samen. Wij leven in de illusie dat we door ons handelen een doel bereiken, waarbij we doel en handelen scheiden. De realiteit is anders: elk doel, motief en elke emotie gaat gepaard met andere emoties, waarnemingen en denkprocessen. In de boeddhistische economische ethiek zijn behoeftes een uitdrukking van het proces van de vijf skandha’s. Handelen is nooit neutraal. Het kent een eigen werkelijkheid die voelen, waarnemen, denken en daardoor motieven en voorkeuren uitdrukt. Doel en middel, handeling en handelingsdoel zijn niet te scheiden. Handelen is gebaseerd op voorkeuren en vormt nieuwe voorkeuren. Gewoontes die tijdens handelen ontstaan veroorzaken karma, aldus de econoom.
Slotopmerkingen
De econoom Brodbeck erkent dat er geen kant en klaar overgeleverde boeddhistische economische ethiek als theoretisch systeem bestaat. Wel zijn er talrijke verwijzingen naar uitspraken van de Boeddha over de maatschappelijke vraagstukken van zijn tijd. De vraagstukken van 2.500 jaar geleden zijn weliswaar wezenlijk veranderd, maar niet de condition humaine, die er een van lijden is. Dit is voldoende reden om de boeddhistische filosofie, psychologie en ethiek toe te passen in de economie.
In zijn voorwoord schrijft Brodbeck ook dat wanneer hij het begrip boeddhistische economische ethiek gebruikt, dit niet meer is dan een bescheiden persoonlijke poging en aanzet. Het begrip is gebaseerd op lessen van boeddhistische leraren van verschillende tradities, op zijn eigen ervaringen, adviezen van vrienden, vertaalde boeddhistische bronnen en op recente analyses. De emeritus hoogleraar economie doet suggesties en pretendeert niet de waarheid in pacht te hebben op dit aandachtsgebied. De Japanse Tsukumogami lijken pleitbezorgers voor Brodbeck’s visie, maar dat is mijn mening. Verderop in dit Magazine een artikeltje over deze yōkai.
Bronnen
Brodbeck, K-H. Buddhistische Wirtschaftsethik. Edition Steinrich, Berlin, neuaflage 2011
Milton Friedman – Greed
Tulpenmanie en huizencrisis