Het Nederlands Boeddhistisch Archief (NBA) bevat documenten uit de begintijd van het Tulpenboeddhisme. Hieronder het artikel ‘Meditatie’ uit Saddharma (1968), het blad van de juridische voorganger van de VvB. En vervolgens een artikel uit de reeks Daar zit ik mee. De reeks bestaat uit een serie vragen aan Tenkei Roshi in De Lotusvijver. In dit geval is het een vraag uit de aflevering van herfst/winter 2007.
Meditatie is van uitzonderlijke betekenis in het boeddhisme. Door meditatie werd Gautama Śākyamuni tot Boeddha en men kan dan ook met reden de meditatie de hoeksteen van het boeddhisme noemen. Zoals het gebed het hart is van godsdiensten als de islam en het christendom, zo is meditatie het hart van de religieuze praxis in het boeddhisme, het fundament waarop de gehele boeddhistische heilsleer is opgebouwd.
Eén van de belangrijkste oefeningen is het mediteren in zittende houding naar het voorbeeld van Śākyamuni, die zeven weken onder de bodhi-boom zat alvorens hij het verlossende inzicht, de innerlijke verlichting (bodhi) bereikte.
Deze fundamentele vorm van meditatie is op velerlei wijze beschreven. Een zeer heldere instructie geeft bijvoorbeeld de beroemde Zenmeester Dōgen in zijn Fukan-zazengi (zie noot).
In de opvatting van Dōgen Zenji staat primair de fundamentele ervaring van de volkomen eenheid van lichaam en geest, die volgens hem tot uitdrukking komt in zazen, de houding die als het ware de materiële basis is waarop de verlichting zich kan manifesteren. Hij zag in deze vorm van meditatie de verwerkelijking en vervulling van het gehele boeddhisme.
Voor het beoefenen van meditatie is een rustige plaats noodzakelijk, terwijl men tevens redelijk uitgerust en gevoed moet zijn, zodat een zeker gevoel van lichamelijk welzijn (‘bodily comfort’) verzekerd is. Mediteren is in het boeddhisme immers geen rigoureuze ascese, zoals ten onrechte nog weleens gedacht wordt. De kleding moet soepel en gemakkelijk zitten, maar beslist niet slordig, want men behoort ook uiterlijk op waardige wijze te mediteren.
Er zijn verschillende voor meditatie geschikte āsana’s (houdingen); zeer gebruikelijk en reeds bekend van voor-boeddhistische culturen (o.a. in het oude Egypte!) is de houding met volledig gekruiste benen, de zogenaamde padmāsana of lotushouding.
De procedure voor padmāsana is als volgt.
Zittend op een stevig en dik kussen wordt de rechtervoet zo hoog mogelijk op het linker dijbeen geplaatst en vervolgens de linkervoet op het rechter dijbeen. (Bij een vereenvoudigde vorm wordt alleen de linkervoet op het rechter dijbeen gelegd, nadat eerst de hiel van de rechtervoet zo dicht mogelijk tegen het schaambeen is geplaatst). Waarschijnlijk is deze āsana in het begin voor sommigen een weinig ongemakkelijk, maar na enige oefening is hij ongetwijfeld ook voor een westerling goed uitvoerbaar.
Het lichaamsgewicht rust stevig op de driehoek gevormd door de knieën en de stuit. Het evenwicht is verlegd op de benen en zodoende is het zwaartepunt van het lichaam zo dicht mogelijk bij de grond gebracht om de meest stabiele positie te verkrijgen.
De handen liggen rustig ontspannen op de naar bovengekeerde voetzolen (de linkerhand ligt in de rechter handpalm; de beide duimen tegen elkaar).
Voor het juiste evenwicht wordt het lichaam nu heel rustig enkele keren bewogen van links naar rechts en van voren naar achteren; oren en schouders vormen één lijn, evenals neuspunt en navel (kin iets ingetrokken). De schouders worden losgelaten, zodat elke verkramptheid verdwijnt; de hals-wervelkolom wordt gestrekt, zodat het bovenlichaam zonder inspanning rechtop gehouden kan worden (het hoofd soepel in de zwaartelijn van de romp).
De ademhaling moet nu rustig en gelijkmatig worden; er mogen beslist geen kunstmatige geforceerde ademtechnieken toegepast worden.
Denk nu niet meer aan goed of kwaad; oordeel noch ten goede noch ten kwade. Indien een wens bij u opkomt, geef u er dan rekenschap van om hem vervolgens te laten gaan. Volg de stroom van uw gedachten, uw wil en bewustzijn; maak een eind aan alle begrippen en opvattingen, en peins er vooral niet over hoe een boeddha te worden.
Aan deze vorm van meditatie hechtte Dōgen Zenji de allerhoogste waarde, omdat volgens hem werkelijke verlichting (satori) slechts resulteert uit een juiste houding.
Aant.:
DŌGEN ZENJI (1200-1253), stichter van de Sōtō-shū, is wel de meest prominente figuur van het Japanse Zenboeddhisme. Hij was een religieuze persoonlijkheid van uitzonderlijke allure, die aan het boeddhisme in Japan een geheel nieuw perspectief gaf. Het belangrijkste werk van Dōgen is de Shōbōgenzō, lett. ‘de schatkamer van het oog van de Ware Leer’.
Dōgen’s Fukan-zazengi werd in het Duits vertaald door Heinrich Dumoulin in: Monumenta Nipponica, 1958, pp. 429-436: ‘Algemeine Lehren zur Förderung des Zazen von Zen-meister Dōgen’.
Aanvulling 2018 red.:
Who was Dogen?
De Schatkamer van het Oog van de Ware Leer, door Dōgen, uitgeverij Asoka 2017, isbn 9789056703707
Daar zit ik mee
Roshi,
Mijn familie ziet meditatie als iets wat je voor jezelf doet. Dat wordt op zichzelf wel geaccepteerd, maar men vraagt zich af waarom ik daar dan zoveel tijd insteek. Misschien zien ze het effect niet dat het op me heeft. Kost het mij zoveel moeite om een beter mens te worden?
Antwoord:
Dat is de vraag waar Dogen Zenji mee worstelde. Als iedereen toch al Boeddha is, waarom hebben dan alle grote meesters uit het verleden zoveel moeite moeten doen om zich dat te realiseren? Blijkbaar kon niemand in Japan hem daar een goed antwoord op geven. Dus ging hij zijn geluk beproeven in China. Het hangt er dus wel vanaf hoever je wilt gaan. Hoe diep wil je in jezelf duiken om je ware aard te ontdekken? Dat zal voor iedereen anders zijn. En natuurlijk is dat ook nog maar het halve werk. Het gaat erom die ontdekking te testen en bruikbaar te maken in het dagelijks leven.
Zentraining is dus eigenlijk tweeledig. Aan de ene kant keren we ons naar binnen, en leren de eindeloze ruimte die we daar tegenkomen te erkennen en bevestigen. Aan de andere kant leren we die ruimte te gebruiken om mensen, dingen en levenssituaties echt voor zichzelf te laten spreken; hetgeen er dan toe kan leiden dat ik beter reageer op wat er op me afkomt. Alleen als ik goed heb geluisterd, is het mogelijk om helder te antwoorden. In principe hebben we het in ons om een even natuurlijke respons te vinden voor wat er in ons leven gebeurt als eten wanneer je honger hebt en slapen wanneer je moe bent. Maar in de meeste situaties hebben we die natuurlijke capaciteit niet paraat.
In principe zou het erkennen van de ruimte in ons er automatisch toe kunnen leiden dat je meer open staat voor anderen. Een diepe verlichtingservaring kan iemands leven helemaal omdraaien: van een zelfgerichte oriëntatie naar een allesomvattende liefde. Maar in de praktijk pakt dat vaak anders uit. We kunnen goed verdwalen in onszelf, verslaafd raken aan de rust die meditatie geeft, of al te trots worden op onze ervaringen. Daarom is het verstandig om naast de praktijk van meditatie, jezelf bewust te oefenen in het geven aan anderen: aandacht, tijd, geld, ruimte, of wat dan ook maar van toepassing lijkt te zijn. In zentermen noemen we dat bodhisattva-activiteit.
Natuurlijk zal dat vaak onecht aanvoelen. Ergens heb je in de gaten dat je stiekem toch vooral aan jezelf denkt. En uiteindelijk kan een volledige kensho dat verhelpen. Maar dat betekent niet dat je daarop hoeft te wachten. Het werkt op alle niveaus. We kunnen elke dag gebruiken om onszelf te vergeten, ook al lukt dat misschien alleen maar nu en dan. Sesshin is een mooi voorbeeld van deze tweeledige training. We besteden meestal zo’n negen uur per dag in stille meditatie; dan blijven er nog negen uur over om je open te stellen voor anderen, en jezelf dienstbaar te maken: diensten, dokusan, samu etc. Zo leer je dus zazen effectief in de praktijk te brengen, iets wat zeer van pas zal komen als je weer thuis bent!