Dit is een bewerking van Jataka 105, uit de verzameling van de zogenaamde geboorteverhalen van de Boeddha. In deze verhalen wordt de bodhisattva (de Boeddha in zijn vorige levens) soms herboren als mens (als koopman, koning, asceet, etc), soms als dier (als muis, aap, haas, etc), en een enkele keer als een boomgeest zoals in dit verhaal. Voor vele boeddhisten in Zuidoost-Azië zijn de Jataka’s de belangrijkste bron van kennis van het boeddhisme. Taferelen uit de Jataka’s zijn afgebeeld op muurschilderingen of reliëfs in tempels, en als mensen op feestdagen naar de tempel komen wordt er vaak een Jataka verteld. In de verhalen is de toekomstige Boeddha altijd de held, hij werkt aan het perfectioneren van zijn geest. In het ene verhaal werkt hij aan zijn geduld, andere verhalen gaan over vrijgevigheid of wijsheid. De verhalen zijn vaak grappig, soms spannend, en omdat de bodhisattva zeker nog niet perfect is, wordt het gemakkelijker om je met hem te identificeren.
Dit verhaal laat zien, dat men ook in het oude India bekend was met de dramatische gevolgen die traumatische ervaringen kunnen hebben… De arme mishandelde olifant uit dit verhaal herbeleeft zijn verleden bij het kleinste geluid. Hoewel hij veilig is, slaat de paniek bij de geringste aanleiding al toe. Hij vermagert en kwijnt weg. Uiteindelijk weet een boomgeest, de Boeddha in een van zijn vorige levens, hem te bereiken in zijn ellende.
Dubbalakattha Jataka: de dor hout Jataka
Dit vertelde de Leraar toen hij in Jetavana verbleef over een angstige monnik. Volgens de verhalen was die monnik een zoon van goede familie uit Savatthi, die de thuisloosheid was ingetrokken toen hij de Leraar de Leer uiteen had horen zetten. Hij was doodsbang, zowel ’s nachts als overdag: hij schrok van een briesje of van vallende takken in het bos, of als hij een geluid hoorde van vogels of viervoeters: dan rende hij weg, hard schreeuwend, bevangen door doodsangst. Over hem kon waarachtig niet gezegd worden dat hij aandacht besteedde aan zijn eigen sterfelijkheid. Want als hij zou beseffen dat sterven onontkoombaar is, zou hij de dood niet vrezen. Omdat hij niet geoefend had met de dood als meditatie-object kon hij zijn angst niet overwinnen. In de monnikengemeenschap stond hij bekend als bangerik.
Op zekere dag bespraken de monniken in de gesprekshal hoe dit toch zo gekomen was. “Vrienden, deze monnik die ‘de doodsbange’ wordt genoemd, vreest de dood. Als hij had geoefend met de dood als meditatie-object, zou hij misschien de naam ‘hij die zijn sterfelijkheid accepteert’ verdienen!”
Toen de Leraar aankwam, vroeg hij:”wat was het gespreksonderwerp, monniken, waarover is het gesprek nu stilgevallen?” En toen hij dit gevraagd had, en gehoord had dat het ging om een monnik die een bijnaam had gekregen, riep hij hem en vroeg: “is het werkelijk waar dat jij ‘de doodsbange’ wordt genoemd?”
De monnik gaf dit toe: “het is waar Heer”.
“Monniken, erger je niet aan deze monnik, hij is namelijk niet nu pas bang voor de dood, want ook in het verleden was hij al iemand die bang is voor de dood.” Toen hij dit gezegd had vertelde de Verhevene een verhaal uit het verleden.
“Het gebeurde toen Brahmadatta heerste over het koninkrijk Benares, dat de bodhisattva werd herboren als boomgeest in de Himalaya. In die tijd gaf de koning van Benares aan de olifantentrainer een staatsolifant om voor hem te trainen zodat deze onverstoorbaar zou zijn. De mensen bonden de olifant vast aan een paal zodat hij niet weg kon, en trainden hem, door hem te omsingelen met de olifantenlans in de hand. Toen hij aan die behandeling werd onderworpen kon hij de pijn niet verdragen. Hij brak de paal en dreef de mensen op de vlucht, en ging de besneeuwde bergen van de Himalaya in. Toen de mensen niet in staat bleken hem te vangen, gingen ze terug naar huis.
In de bergen bleef de olifant doodsbang: als hij de geluiden van de wind hoorde, beefde hij, bevangen door doodsangst, en met zijn slurf zwaaiend rende hij snel weg. Het was alsof hij nog aan de paal gebonden was, om onverstoorbaar gemaakt te worden. Trillend zwierf hij rond, niet in staat lichaam of geest tot rust te laten komen.
Toen de boomgeest hem zag, sprak hij vanuit de boom dit vers:
In het bos is veel dor hout,
de wind breekt wat verzwakt is
Olifant, als je hier bang voor bent
Zal je zeker wegkwijnen
Toen de boomgeest hem dit advies gaf, was de olifant zijn angst kwijt.”
Toen de Leraar deze uiteenzetting van de Leer had gegeven, de waarheid op deze wijze zichtbaar had gemaakt, combineerde hij het verhaal uit het verleden met de kwestie die aan de orde was: ‘In die tijd was deze monnik de olifant, en ik zelf was de boomgeest.’ Het resultaat was dat die monnik stevig werd gevestigd in de vrucht van stroombetreding.
(met dank aan Jan de Breet)