De Dhammapada is een geliefde serie verzen uit de Pali-Canon. Er bestaat echter ook een grote verzameling oude verhalen, die niet tot de Pali-Canon horen, die van oudsher verteld werden bij de verzen van de Dhammapada. In Zuidoost-Aziëzijn deze verhalen nog altijd heel populair.
De Dhammapada-atthakatha, het commentaar op de Dhammapada, bestaat uit een serie raamvertellingen. Het zijn soms grappige, soms curieuze verhalen die bedoeld zijn om de verzen van de Dhammapada toe te lichten, met zo nu en dan vrij platvloerse details. Wellicht is dat een belangrijke reden dat ze slechts 1x in het Engels, en nooit in het Nederlands zijn vertaald. Die Engelse vertaling is vrij goed, maar ontzettend verouderd, waardoor er niet snel een opleving van interesse voor deze teksten valt te verwachten.
Het gebrek aan belangstelling voor deze verhalen is dus wel begrijpelijk, maar ook bijzonder spijtig, want ze bieden vaak een heel praktische blik op de boeddhistische beoefening – nog los van de unieke inkijk in het leven in India in lang vervlogen tijden.
In de Sutta’s legt de Boeddha steeds weer, op steeds verschillende manieren aan steeds verschillende mensen uit, hoe men verder kan komen op het Edele Achtvoudige Pad. Dat zijn briljante lessen, die de theorie van de Leer helder uitleggen. Er wordt echter nauwelijks verteld, hoe de leerlingen de lessen in de praktijk proberen toe te passen. De commentaarverhalen worden juist vanuit het perspectief van de leerlingen beschreven, hoe die het onderwijs praktisch oppakken, wat zij daadwerkelijk doen met het onderricht dat ze ontvangen en wat daar de gevolgen van zijn. Dat maakt dat die verhalen heel dicht bij het normale leven staan, mensen doen soms domme dingen en maken de raarste fouten. Dat is soms schokkend, soms gewoon lachwekkend, maar vaak ook erg herkenbaar. De verhalen laten zien hoe creatieve leraren na de Boeddha proberen om in het dagelijks bestaan de lessen van de Boeddha tot leven te brengen. Ze bieden een spiegel, niet alleen voor monniken en nonnen, maar juist voor leken, hoe men tijdens de dagelijkse beslommeringen het boeddhistische pad kan volgen.
Kanaalmakers leiden het water, Pijlmakers buigen de pijl recht, Timmerlieden buigen het hout recht, De wijzen bedwingen hun zelf.
Het verhaal gaat over een irritante jonge wijsneus, een jochie van 7 jaar oud nog maar. Hij heeft het geluk dat Sariputta zijn leraar wordt, en op de eerste dag van zijn novice-leven gaat hij met zijn leraar als een wervelwind door het klooster om te poetsen en op te ruimen. Een van de twee belangrijkste leerlingen van de Boeddha stelt zijn aalmoezenronde uit om te poetsen. Daarmee is het eerste zaadje geplant in het hoofd van de jonge novice: blijkbaar zijn zeer mondaine activiteiten als drinkwater halen en de vloer vegen belangrijk voor een monnik. Als ze klaar zijn en naar het dorp lopen voor aalmoezen ziet de jongen kanaalgravers, pijlenmakers en karrenmakers aan het werk. Zijn leraar legt hem steeds uit wat die mensen aan het doen zijn. En steeds reageert de jongen hetzelfde: hoe kan het nou, dat mensen wel in staat zijn om materie hun wil op te leggen, maar niet in staat om hun eigen geest te laten doen wat ze willen? Hij voelt een urgentie om hierover te gaan mediteren, en geeft Sariputta plompverloren diens eigen bedelnap terug (een mooi beeld is dat, het jochie dat zegt: hier meester, pak aan, ik ga terug naar het klooster om te mediteren. En de tekst die duidelijk zegt: Sariputta nam zonder enige negatieve bijgedachte de bedelnap aan en ging verder op zijn ronde). De goden zetten een soort beschermingswal rondom het klooster op, de tijd wordt stilgezet, zodat het jongetje kan mediteren.
Voorwaardelijk ontstaan
De Boeddha ziet met zijn alziende oog dat het kind klaar is voor een doorbraak in zijn meditatie, tenzij Sariputta te vroeg terugkeert en hem uit zijn meditatie haalt. De Boeddha staat daarom Sariputta op te wachten met het doel hem op te houden en tijd te rekken. De vragen die de Boeddha stelt en die Sariputta naar tevredenheid beantwoordt, klinken volledig als het gebruikelijk boeddhistische jargon, het lijkt in eerste instantie alsof het gaat om de keten van voorwaardelijk ontstaan. Bij nadere beschouwing is het echter wel een heel bijzondere aanpassing van deze keten. De gebruikelijke keten luidt: door (1)onwetendheid ontstaan (2)drijfveren, door drijfveren ontstaat (3) bewustzijn, door bewustzijn ontstaat (4) naam-en-vorm, en zo verder naar (5)de zes zinnensferen, (6)aanraking of contact, (7)gevoelens, (8)begeerte, (9)toe-eigenen, (10)worden, (11)geboorte, (12)ouderdom, ziekte, droefenis, dood. De eigenaardige keten die in dit verhaal een rol speelt is: het eten van voedsel (4-5-6)produceert (7) gevoel , daardoor ontstaat vorm(een mooi uiterlijk)(4), daardoor ontstaat opnieuw gevoel (7) en dit gevoel veroorzaakt…(6) contact! Een eerste reactie hierop kan zijn: hier is duidelijk sprake van een geval van iemand die de klok heeft horen luiden maar niet weet waar de klepel hangt. Bij nadere beschouwing zou ook gesteld kunnen worden dat de vorm van de keten niet van doorslaggevend belang is. Tenslotte wordt er in de Pali-Canon ook een keten van 9 stappen gebruikt, zonder de stappen 1, 2 en 5. Het belang van de keten van voorwaardelijk ontstaan is gelegen in het begrip dat verschijnselen op grond van voorwaarden ontstaan: ‘Wanneer dit is, wordt dat. Door het ontstaan van dit ontstaat dat. Wanneer dit niet is wordt dat niet. Door het ophouden van dit houdt dat op.’(MN 79). In dit verhaal wordt hier mee gespeeld: de jongen ziet arbeiders aan het werk waarbij zij willoos materiaal naar hun hand zetten, en daardoor ontstaat er bij hem de idee dat de mens met de juiste intentie dan zeker de eigen geest zou moeten kunnen richten.
Het inzicht dat de jongen bereikt, bereikt hij door contemplatie van zeer alledaagse zaken die hij anderen ziet verrichten: sloten spitten, pijlschachten verhitten, karrenwielen maken. Dit klinkt voor een Zenbeoefenaar wellicht als vanzelfsprekend, maar dit is een vorm van contemplatie die nauwelijks naar voren komt in de Pali-sutta’s. Monniken oefenen door contemplatie van hun eigen ademhaling, gevoelens of geest, of door zich te concentreren op de onbestendigheid van het lichaam, maar tot inzicht komen door contemplatie van alledaagse handelingen die men gedurende het dagelijkse leven bij toeval tegenkomt – dat is een fenomeen dat vaker terugkomt in de commentaar verhalen, maar niet in de sutta’s.
Juist het bestuderen van de details van dit verhaal laat veel zien over het pedagogische proces: hoe de leerling eerst meehelpt in het klooster, en vervolgens kijkt naar hoe anderen arbeid verrichten, en daarover na gaat denken. Maar dit verhaal laat ook zien hoe belangrijk het is dat de leraar het juiste moment voor meditatie weet aan te grijpen: het was volstrekt legitiem geweest als Sariputta tegen zijn leerling had gezegd dat hij moest wachten tot na de bedelronde met zijn meditatie. Ook het belang van het juiste moment om de meditatie te beëindigen wordt benadrukt: in dit geval wordt Sariputta zelfs bewust opgehouden door de Boeddha om de jonge novice voldoende tijd te geven om tot inzicht te raken. Zo geeft dit verhaal, net als alle verhalen in het commentaar, creatieve vondsten om te laten zien dat ieders weg uniek is, en dat een goede leraar in staat is zijn onderwijs aan te passen aan de situatie en de mogelijkheden van de leerling. In de verhalen is er altijd een duidelijk verband te zien tussen verschillende levens, en hoe die bepaalde neigingen en karaktereigenschappen van mensen bepalen, als duidelijk voorbeeld hoe de mens zijn eigen kamma creëert.
Historische details
Wat opvalt in dit verhaal is dat er sprake is van een klooster met meubilair. Het verhaal is eeuwen jonger dan de Pali-Canon. In de tijd van de Boeddha trokken de monniken het hele jaar rond, met uitzondering van de regentijd waarbij ze in eenvoudige tijdelijke hutjes verbleven. Het is natuurlijk mogelijk dat er hier gerefereerd wordt aan die tijdelijke bewoning, maar het kan ook gaan om een permanent bewoond klooster – die pas eeuwen na de tijd van de Boeddha gebruikelijk werden.
Er is ook te lezen, dat Sariputta niet direct met de jonge novice op weg wil omdat die nog niet weet hoe hij zijn kleed en bedelnap moet dragen of hoe hij moet lopen. In de Vinaya, de leefregels voor monniken en nonnen, is een enorme lijst aan regels opgenomen over hoe een monnik of non precies zijn of haar kleed moet dragen of zich moet gedragen. Deze regels zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat monniken/nonnen zich waardig en bescheiden gedragen in de omgang met leken, maar het is een pittige lijst waar men zich aan moet houden. Ook als men vandaag voor enkele maanden intrede wil doen in een klooster gelden deze regels, en de enorme aantallen details die onthouden en opgevolgd moeten worden kunnen een novice tot wanhoop brengen.
In het verhaal wil Sariputta voedsel voor zijn jonge leerling meenemen. Een monnik mag echter niet vragen om eten, zeker niet om extra eten om mee te nemen. De tekst beschrijft hoe Sariputta een speciaal teken maakt waardoor de mensen snappen dat hij om een of andere reden zijn kom een tweede keer gevuld wil hebben en voedsel mee wil nemen. Dat is blijkbaar op dat moment in de geschiedenis een normaal gegeven, maar het komt zo tersluiks aan de orde dat dit bijzondere elementje gemakkelijk over het hoofd wordt gezien.
Bescherming rondom
Het deel van het verhaal waar Sakka zorgt dat de jongen beschermd wordt tijdens zijn meditatie volgt een schema dat ook vandaag nog wordt gebruikt in sommige vormen van meditatie in het Theravada-boeddhisme: de beoefenaar begint met het opzetten van een bescherming in alle windstreken, zodat zijn meditatie ongestoord kan verlopen. Het chanten van de ‘eer aan de Boeddha en de drie juwelen’ en van de voorschriften roept de goden van de vier windstreken op die de beoefenaar beschermen. In praktische zin vormt dit een rituele voorbereiding om de geest te kalmeren en te richten.
Artikel uit 2021/2022 - Winter
Het commentaar op de Dhammapada
18 januari 2022 ☉ Door Yvon Mattaar
De Dhammapada is een geliefde serie verzen uit de Pali-Canon. Er bestaat echter ook een grote verzameling oude verhalen, die niet tot de Pali-Canon horen, die van oudsher verteld werden bij de verzen van de Dhammapada. In Zuidoost-Azië zijn deze verhalen nog altijd heel populair.
De Dhammapada-atthakatha, het commentaar op de Dhammapada, bestaat uit een serie raamvertellingen. Het zijn soms grappige, soms curieuze verhalen die bedoeld zijn om de verzen van de Dhammapada toe te lichten, met zo nu en dan vrij platvloerse details. Wellicht is dat een belangrijke reden dat ze slechts 1x in het Engels, en nooit in het Nederlands zijn vertaald. Die Engelse vertaling is vrij goed, maar ontzettend verouderd, waardoor er niet snel een opleving van interesse voor deze teksten valt te verwachten.
Het gebrek aan belangstelling voor deze verhalen is dus wel begrijpelijk, maar ook bijzonder spijtig, want ze bieden vaak een heel praktische blik op de boeddhistische beoefening – nog los van de unieke inkijk in het leven in India in lang vervlogen tijden.
In de Sutta’s legt de Boeddha steeds weer, op steeds verschillende manieren aan steeds verschillende mensen uit, hoe men verder kan komen op het Edele Achtvoudige Pad. Dat zijn briljante lessen, die de theorie van de Leer helder uitleggen. Er wordt echter nauwelijks verteld, hoe de leerlingen de lessen in de praktijk proberen toe te passen. De commentaarverhalen worden juist vanuit het perspectief van de leerlingen beschreven, hoe die het onderwijs praktisch oppakken, wat zij daadwerkelijk doen met het onderricht dat ze ontvangen en wat daar de gevolgen van zijn. Dat maakt dat die verhalen heel dicht bij het normale leven staan, mensen doen soms domme dingen en maken de raarste fouten. Dat is soms schokkend, soms gewoon lachwekkend, maar vaak ook erg herkenbaar. De verhalen laten zien hoe creatieve leraren na de Boeddha proberen om in het dagelijks bestaan de lessen van de Boeddha tot leven te brengen. Ze bieden een spiegel, niet alleen voor monniken en nonnen, maar juist voor leken, hoe men tijdens de dagelijkse beslommeringen het boeddhistische pad kan volgen.
De wijze novice
Het verhaal van de wijze novice, elders te vinden op deze website, is een voorbeeld van een raamvertelling. Het verhaal hoort bij het 80ste vers van de Dhammapada, door Janssen&de Breet vertaald als:
Kanaalmakers leiden het water,
Pijlmakers buigen de pijl recht,
Timmerlieden buigen het hout recht,
De wijzen bedwingen hun zelf.
Het verhaal gaat over een irritante jonge wijsneus, een jochie van 7 jaar oud nog maar. Hij heeft het geluk dat Sariputta zijn leraar wordt, en op de eerste dag van zijn novice-leven gaat hij met zijn leraar als een wervelwind door het klooster om te poetsen en op te ruimen. Een van de twee belangrijkste leerlingen van de Boeddha stelt zijn aalmoezenronde uit om te poetsen. Daarmee is het eerste zaadje geplant in het hoofd van de jonge novice: blijkbaar zijn zeer mondaine activiteiten als drinkwater halen en de vloer vegen belangrijk voor een monnik. Als ze klaar zijn en naar het dorp lopen voor aalmoezen ziet de jongen kanaalgravers, pijlenmakers en karrenmakers aan het werk. Zijn leraar legt hem steeds uit wat die mensen aan het doen zijn. En steeds reageert de jongen hetzelfde: hoe kan het nou, dat mensen wel in staat zijn om materie hun wil op te leggen, maar niet in staat om hun eigen geest te laten doen wat ze willen? Hij voelt een urgentie om hierover te gaan mediteren, en geeft Sariputta plompverloren diens eigen bedelnap terug (een mooi beeld is dat, het jochie dat zegt: hier meester, pak aan, ik ga terug naar het klooster om te mediteren. En de tekst die duidelijk zegt: Sariputta nam zonder enige negatieve bijgedachte de bedelnap aan en ging verder op zijn ronde). De goden zetten een soort beschermingswal rondom het klooster op, de tijd wordt stilgezet, zodat het jongetje kan mediteren.
Voorwaardelijk ontstaan
De Boeddha ziet met zijn alziende oog dat het kind klaar is voor een doorbraak in zijn meditatie, tenzij Sariputta te vroeg terugkeert en hem uit zijn meditatie haalt. De Boeddha staat daarom Sariputta op te wachten met het doel hem op te houden en tijd te rekken. De vragen die de Boeddha stelt en die Sariputta naar tevredenheid beantwoordt, klinken volledig als het gebruikelijk boeddhistische jargon, het lijkt in eerste instantie alsof het gaat om de keten van voorwaardelijk ontstaan. Bij nadere beschouwing is het echter wel een heel bijzondere aanpassing van deze keten. De gebruikelijke keten luidt: door (1)onwetendheid ontstaan (2)drijfveren, door drijfveren ontstaat (3) bewustzijn, door bewustzijn ontstaat (4) naam-en-vorm, en zo verder naar (5)de zes zinnensferen, (6)aanraking of contact, (7)gevoelens, (8)begeerte, (9)toe-eigenen, (10)worden, (11)geboorte, (12)ouderdom, ziekte, droefenis, dood. De eigenaardige keten die in dit verhaal een rol speelt is: het eten van voedsel (4-5-6)produceert (7) gevoel , daardoor ontstaat vorm(een mooi uiterlijk)(4), daardoor ontstaat opnieuw gevoel (7) en dit gevoel veroorzaakt…(6) contact! Een eerste reactie hierop kan zijn: hier is duidelijk sprake van een geval van iemand die de klok heeft horen luiden maar niet weet waar de klepel hangt. Bij nadere beschouwing zou ook gesteld kunnen worden dat de vorm van de keten niet van doorslaggevend belang is. Tenslotte wordt er in de Pali-Canon ook een keten van 9 stappen gebruikt, zonder de stappen 1, 2 en 5. Het belang van de keten van voorwaardelijk ontstaan is gelegen in het begrip dat verschijnselen op grond van voorwaarden ontstaan: ‘Wanneer dit is, wordt dat. Door het ontstaan van dit ontstaat dat. Wanneer dit niet is wordt dat niet. Door het ophouden van dit houdt dat op.’(MN 79). In dit verhaal wordt hier mee gespeeld: de jongen ziet arbeiders aan het werk waarbij zij willoos materiaal naar hun hand zetten, en daardoor ontstaat er bij hem de idee dat de mens met de juiste intentie dan zeker de eigen geest zou moeten kunnen richten.
Het inzicht dat de jongen bereikt, bereikt hij door contemplatie van zeer alledaagse zaken die hij anderen ziet verrichten: sloten spitten, pijlschachten verhitten, karrenwielen maken. Dit klinkt voor een Zenbeoefenaar wellicht als vanzelfsprekend, maar dit is een vorm van contemplatie die nauwelijks naar voren komt in de Pali-sutta’s. Monniken oefenen door contemplatie van hun eigen ademhaling, gevoelens of geest, of door zich te concentreren op de onbestendigheid van het lichaam, maar tot inzicht komen door contemplatie van alledaagse handelingen die men gedurende het dagelijkse leven bij toeval tegenkomt – dat is een fenomeen dat vaker terugkomt in de commentaar verhalen, maar niet in de sutta’s.
Juist het bestuderen van de details van dit verhaal laat veel zien over het pedagogische proces: hoe de leerling eerst meehelpt in het klooster, en vervolgens kijkt naar hoe anderen arbeid verrichten, en daarover na gaat denken. Maar dit verhaal laat ook zien hoe belangrijk het is dat de leraar het juiste moment voor meditatie weet aan te grijpen: het was volstrekt legitiem geweest als Sariputta tegen zijn leerling had gezegd dat hij moest wachten tot na de bedelronde met zijn meditatie. Ook het belang van het juiste moment om de meditatie te beëindigen wordt benadrukt: in dit geval wordt Sariputta zelfs bewust opgehouden door de Boeddha om de jonge novice voldoende tijd te geven om tot inzicht te raken. Zo geeft dit verhaal, net als alle verhalen in het commentaar, creatieve vondsten om te laten zien dat ieders weg uniek is, en dat een goede leraar in staat is zijn onderwijs aan te passen aan de situatie en de mogelijkheden van de leerling. In de verhalen is er altijd een duidelijk verband te zien tussen verschillende levens, en hoe die bepaalde neigingen en karaktereigenschappen van mensen bepalen, als duidelijk voorbeeld hoe de mens zijn eigen kamma creëert.
Historische details
Wat opvalt in dit verhaal is dat er sprake is van een klooster met meubilair. Het verhaal is eeuwen jonger dan de Pali-Canon. In de tijd van de Boeddha trokken de monniken het hele jaar rond, met uitzondering van de regentijd waarbij ze in eenvoudige tijdelijke hutjes verbleven. Het is natuurlijk mogelijk dat er hier gerefereerd wordt aan die tijdelijke bewoning, maar het kan ook gaan om een permanent bewoond klooster – die pas eeuwen na de tijd van de Boeddha gebruikelijk werden.
Er is ook te lezen, dat Sariputta niet direct met de jonge novice op weg wil omdat die nog niet weet hoe hij zijn kleed en bedelnap moet dragen of hoe hij moet lopen. In de Vinaya, de leefregels voor monniken en nonnen, is een enorme lijst aan regels opgenomen over hoe een monnik of non precies zijn of haar kleed moet dragen of zich moet gedragen. Deze regels zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat monniken/nonnen zich waardig en bescheiden gedragen in de omgang met leken, maar het is een pittige lijst waar men zich aan moet houden. Ook als men vandaag voor enkele maanden intrede wil doen in een klooster gelden deze regels, en de enorme aantallen details die onthouden en opgevolgd moeten worden kunnen een novice tot wanhoop brengen.
In het verhaal wil Sariputta voedsel voor zijn jonge leerling meenemen. Een monnik mag echter niet vragen om eten, zeker niet om extra eten om mee te nemen. De tekst beschrijft hoe Sariputta een speciaal teken maakt waardoor de mensen snappen dat hij om een of andere reden zijn kom een tweede keer gevuld wil hebben en voedsel mee wil nemen. Dat is blijkbaar op dat moment in de geschiedenis een normaal gegeven, maar het komt zo tersluiks aan de orde dat dit bijzondere elementje gemakkelijk over het hoofd wordt gezien.
Bescherming rondom
Het deel van het verhaal waar Sakka zorgt dat de jongen beschermd wordt tijdens zijn meditatie volgt een schema dat ook vandaag nog wordt gebruikt in sommige vormen van meditatie in het Theravada-boeddhisme: de beoefenaar begint met het opzetten van een bescherming in alle windstreken, zodat zijn meditatie ongestoord kan verlopen. Het chanten van de ‘eer aan de Boeddha en de drie juwelen’ en van de voorschriften roept de goden van de vier windstreken op die de beoefenaar beschermen. In praktische zin vormt dit een rituele voorbereiding om de geest te kalmeren en te richten.
Bronnen:
Voor bovenstaand artikel is rijkelijk geput uit een lezing die Sarah Shaw gaf ter gelegenheid van Wesak in 2012 in Thailand: http://www.undv.org/vesak2012/pdf/sarah_show.pdf
de pali versie van de Dhammapada atthakatha via de digital pali reader
https://www.ancient-buddhist-texts.net/English-Texts/Buddhist-Legends/06-05.htm
afbeeldingen:
https://www.oldindianphotos.in/2013/05/group-of-carpenters-working-kerala-1914.html
Chedi Traiphop Traimongkhon Murals, Hatyai, Thailand (photodharma.net)