Het menselijk welzijn in het hier en nu.
Het eerste niveau van onderricht in de Dhammapada is gericht op de behoefte aan menselijk welbevinden en geluk in het direct waarneembare domein van persoonlijke relaties. Het streven op dit niveau is richting te geven aan vredig leven met onszelf en onze medemens, het verwezenlijken van onze familiale en sociale verantwoordelijkheden, en het doen oplossen van de conflicten die menselijke relaties aantasten en zo oneindig veel lijden tot gevolg hebben voor het individu, de samenleving en de wereld als geheel.
De richtlijnen passend bij dit niveau komen grotendeels overeen met de basale ethische voorschriften van de grote wereldreligies. In het onderricht van de Boeddha worden deze ethische geboden echter niet gezien als opgelegd door een almachtige god. Ze worden daarentegen gepresenteerd als leefregels of beoefeningsrichtlijnen gebaseerd op twee direct te verifiëren grondbeginselen: zorg voor iemands eigen persoonlijke integriteit en overwegingen aangaande het welzijn van degenen voor wie iemands gedrag mogelijk gevolgen heeft.
Het meest algemene advies dat de Dhammapada biedt, is alle kwaad te vermijden, het goede te cultiveren, en de eigen geest te zuiveren; dit heet het advies te zijn van alle Verlichten (v. 183). Meer specifieke aanwijzingen worden evenwel ook gegeven. Ter onthouding van kwaad luidt het advies om ontstemming in daad, woord en gedachte te vermijden en om zelfcontrole te beoefenen over lichaam, spraak en geest (v. 231-234). Strikte naleving van de vijf morele voorschriften is geboden: onthouding van het vernietigen van leven, van stelen, van seksuele onwelvoeglijkheid, van liegen en van bedwelmende middelen (v. 246-247). De volgeling dient alle wezens met vriendelijkheid en compassie tegemoet te treden, eerlijk te leven, verlangens te bedwingen, de waarheid te spreken, en een sober, oprecht leven te leiden. Hij heeft al zijn verplichtingen te vervullen tegenover zijn ouders, zijn naaste familie, zijn vrienden en tegenover asceten en brahmanen (v. 331-333).
Een groot aantal verzen op dit eerste niveau is gericht op het oplossen van conflict en vijandigheid. In andere delen van de Sutta Pitaka vernemen we dat de Boeddha een scherp en gevoelig observator was van sociale en politieke ontwikkelingen waardoor de Indiase staten die hij op zijn onderrichtrondes bezocht in hoog tempo transformeerden. Het geweld, de haat, de wreedheid en de aanhoudende vijandigheid waarvan hij getuige was, duren tot op heden voort, en het antwoord van de Boeddha op deze kwestie is nog steeds het enige effectieve. De Boeddha zegt ons dat de essentie van het oplossen van geweld en wreedheid is gelegen in de aloude grondregel de eigen persoon als standaard te nemen bij de overweging hoe tegenover anderen te handelen. Zelf vrees ik geweld, wens ik in vrede te leven en wil ik niet sterven. Dus door mijzelf in de plaats van de ander te positioneren, dien ik te erkennen dat alle andere wezens geweld vrezen, dat zij in vrede wensen te leven en niet willen sterven. Dit onderkennend, behoor ik anderen niet te intimideren, hun geen schade toe te brengen of niet te veroorzaken dat zij op enige wijze worden geschaad (v. 129-130).
De Boeddha zag dat haat en vijandigheid voortduren en zich verspreiden in een zichzelf verbreidende cyclus – haat met haat beantwoorden, brengt slechts meer haat, meer vijandigheid, meer geweld voort en voedt de gehele vicieuze werveling van wraak en vergelding. De Dhammapada onderricht ons dat de ware overwinning van haat wordt verworven door niet-haat, door geduld, door liefde (v. 5). Wanneer ons door anderen onrecht wordt aangedaan, dienen we geduldig en vergevend te zijn. We hebben onze boosheid te beheersen zoals een menner een wagen bestuurt; we moeten boze woorden verdragen zoals een olifant in een veldslag de in zijn zijde geschoten pijlen verdraagt; wanneer we ruw worden toegesproken, moeten we zwijgen zoals een gebroken bel (v. 222, 320, 134).
Volgens de Dhammapada zijn de onderscheidende kwaliteiten van een verheven menselijk wezen (sapurisa) vrijgevigheid, oprechtheid, geduld en mededogen. Door het naleven van deze idealen kunnen we in vrede met ons eigen geweten en in harmonie met onze medemensen leven. De geur van deugdzaamheid, verklaart de Boeddha, is zoeter dan dat van bloemen en parfum; de goede man of vrouw straalt van verre zoals de bergen van de Himalaya; zoals de lotus in grote schoonheid ontluikt op een berg afval en modder die is achtergelaten in de berm, verheft de volgeling van de Boeddha zich in schittering van wijsheid boven de massa niet-wetende wereldlingen (v. 54, 304, 58-59).
Noot van de vertaler
De Sutta-Pitaka is een van de ‘drie manden’, Tipitaka, die de Pali-Canon omvat en betreft de leerredes (sutta’s) van de Boeddha. De andere twee zijn de Vinaya-Pitaka, de orderegels voor monniken en nonnen en de toedracht daartoe, en de Abhidhamma-Pitaka, scholastische teksten die een schematische weergave bevatten van de leer van de Boeddha.
Bron
Access to Insight (BCBS Edition), 5 June 2010, http://www.accesstoinsight.org/lib/authors/bodhi/bl129.html
Mede opgenomen in de bundel Dhamma reflections. Collected essays of Bhikkhu Bodhi. Compiled by the Buddhist Publication Society to celebrate his 70th Birthday. Kandy, Sri Lanka: BPS, 2015
Vertaald door Ine van Schaik