Dankzij vertalingen van boeddhistische teksten ontdekte Europa in de negentiende eeuw het boeddhisme. Er waren denkers die bij voorbaat al wisten dat het boeddhisme niet deugt. Zij identificeerden boeddhisme met nihilisme en de menselijke geest kan toch niet uit zijn op de eigen vernietiging? Waar kwam deze angst vandaan? Roger-Pol Droit schrijft erover in The cult of nothingness. The philosophers and the Buddha. Wat betreft de rol van Schopenhauer en Nietzsche verwijs ik graag naar artikelen van Erik Hoogcarspel in het Magazine. De aanvulling op dit artikel gaat over de vermeende doodsbedbiecht van de Ontwaakte.
Van de vijfde eeuw voor onze jaartelling tot tiende eeuw erna verspreidde het boeddhisme zich over het Indiase subcontinent. Het verdween er rond de twaalfde eeuw. De Fransen, Nederlanders en Engelsen, die in de zeventiende en achttiende eeuw India binnenkwamen, rapporteerden geen contacten met boeddhisten. Ze vonden slechts ruïnes en verlaten tempels.
Bodh, Fo en Butsu
Boeddhistische teksten waren toentertijd al lang verdwenen van Indiase bodem, maar in Nepal waren ze bewaard gebleven in het Sanskriet. Andere boeddhistische teksten, in het Tibetaans en Chinees vertaald, werden ontdekt. De kennis over het boeddhisme moest bij elkaar gesprokkeld worden uit versnipperde, verstrooide en ongeordend gepresenteerde informatie. Aan het eind van de negentiende eeuw werd de puzzel nagenoeg compleet.
Een extra reden voor het bestaan van die puzzel is dat het boeddhisme niet uniform was toen het zich verspreidde over Azië. Er zijn naast verschillende voertuigen ook diverse scholen en sektes, met hun eigen interpretatie van de leer. Ook bleek de stichter van het boeddhisme voor het begin van de negentiende eeuw allerlei namen te hebben. Bodh, Budh, Bouddou, de Chinese Fo, de Japanse Butsu waren een en dezelfde persoon, naar bleek: de Boeddha.
Verloren broeders en zusters
Aan het eind van de dertiende en begin veertiende eeuw waren er al interessante, maar losse waarnemingen opgetekend. Die van de Vlaamse missionaris Willem van Rubroeck aan het hof van de Mongoolse Khan Möngke (1209-1259) zijn een voorbeeld daarvan. Droit schrijft: ‘Telkens weer leek het er op dat schrijvers vanaf nul begonnen, zonder zich bewust te zijn van eerdere kennis, of zij werkten zonder in staat te zijn eerdere gegevens te verbinden met de nieuwe kennis.’
Katholieke missionarissen die vanaf het midden van de zestiende eeuw boeddhistische landen probeerden te bekeren waren een andere bron van informatie over het boeddhisme. Lang werd gedacht dat er enerzijds in Azië vergeten medegelovigen leefden, die ‘langzamerhand zichzelf vergeten hadden’. Maar er waren anderzijds ook heidenen die kenmerken van het christendom hadden overgenomen zonder de inhoud ervan te begrijpen. Zij waren dus allesbehalve verloren broeders en zusters, maar oplichters en zelfs rovers. Francisus Xaverius (1506-1552), de jezuïet-missionaris en grondlegger van het christendom in het Verre Oosten, had geen goed woord over voor boeddhistische monniken en over de rest is het beter te zwijgen.
De Introduction à l’histoire du Buddhisme indien (1844) van Eugène Burnouf (1801-1852) was zonder twijfel de invloedrijkste studie over het boeddhisme van de negentiende eeuw. Droit schrijft op bladzijde 77 van zijn boek dat volgens Burnouf nirvana de complete vernietiging is van lichaam en geest. Burnouf voorzag zijn mening van erudiete kanttekeningen, te lezen op bladzijde 77 en 78 van The cult of nothingness. Maar helaas, het kwaad was al geschiedt en die ene zin was koren op de molen van al degenen die het boeddhisme toch al afschilderden als nihilistisch.
Bedreiging
De katholieke prediker Frédéric Ozanam (1813-1853), zalig verklaard in 1997, was er één van hen. Hij omschreef in de jaren 1840 het boeddhisme als duivels, bestiaal, wreed en moorddadig. Ook als wellustig en ontuchtig, ‘daarbij alle waanzin overstijgend van de Romeinse keizers Nero, Commodus en Heliogabalus’, citeert Droit. De reden voor deze tirade was het verkeerd begrepen niets waaraan de vrome en tegelijkertijd gevaarlijke gelovigen van deze absurde, fanatieke en waanzinnige godsdienst zich wijdden. Achter het serene masker van de Boeddha gaat de duivel schuil, meende Ozanam.
In zijn tijd was werd dit al gezien als sterk overdreven, maar het sloeg toch aan in conservatieve katholieke kringen. De ‘ontdekking van de ware aard van het boeddhisme’, de omvang van de invloed van het boeddhisme en de eeuwenlange schade die het aangericht had, moest katholieken aansporen tot de bekering van Azië. De ‘godsdienst van het niets’ bedreigde immers niet alleen het gezond verstand, maar ook de Moederkerk.
Het boeddhistische vermeende niets was namelijk niet langer een onderwerp van nieuwsgierigheid of een hypothese van oriëntalisten als Burnouf, maar een bedreiging. Het was de reïncarnatie van een eeuwenoud kwaad en van de eindeloze strijd daartegen: ‘In nieuwe kleren en met een gele huid was de duivel teruggekeerd.’
Schopenhauer en Nietzsche
Toen het hoofdwerk van de Duitse filosoof Schopenhauer (1788-1860) Die Welt als Wille und Vorstellung tussen 1814 en 1818 bekend werd, wist Europa zeer weinig over het boeddhisme. In een brief uit 1856 erkende de filosoof dat er tussen zijn denkbeelden en het boeddhisme overeenkomsten zijn. Het boeddhisme kon hem niet beïnvloed hebben, omdat hij er toen niets van wist, of kon weten. Halverwege de negentiende eeuw was hij de enige in Europa die zijn verwantschap met het boeddhisme uitte. Hij prees, schrijft Droit, onder andere de compassie van de Verlichte, diens begrip van de aard van het lijden en zijn verzaking van wereldse zaken. Zijn bewondering ging zo ver dat hij zich aanhanger van het boeddhisme noemde. Het artikel van Erik Hoogcarspel in deze aflevering van het Magazine besteedt aandacht aan Schopenhauer en nihilisme.
The cult of nothingness beschrijft ook de rol van de Duitse filosoof Nietzsche (1844-1900) aan wie Hoogcarspel in het Magazine VvB (najaar 2016) een artikel wijdde: ‘In sommige passages wijst Nietzsche het boeddhisme af, samen met de filosofie van Schopenhauer. In ‘Der Antichrist’ (1888, §20) schrijft Nietzsche dat het boeddhisme weliswaar nihilistisch is (dus het leven afwijst), maar ook positivistisch, omdat het niet de zonden van de mens wil wegnemen, maar het lijden. Het is dus voorbij goed en kwaad, nuchter en objectief en bovendien wars van rituelen.’ Klik op de link naar Hoogcarspel’s artikel Nietzsche en het boeddhisme bij de bronnen om de tekst te lezen.
Uitsterven
In zijn hele werk en vooral in zijn Essai sur l’inégalité des races humaine (1853) schreef de Franse aristocraat, politicus, diplomaat en rassentheoreticus Arthur de Gobineau (1816-1882) dat de menselijke soort gedoemd is tot uitsterven: ons lot is het niets. De oorzaak hiervan is de vermenging van de rassen, beweerde hij. Hierdoor verliezen de rassen hun oorspronkelijke puurheid, wat na achtereenvolgende degeneraties eindigt in uitsterven. De mens bestaat niet, er zijn alleen ‘zwarten’, ‘gelen’ en ‘blanken’. En dit is meteen de rangorde van inferieur naar superieur.
Gobineau gaf het boeddhistische nihilisme een maatschappelijke en biologische lading. De boeddhisten wilden niet slechts het kastesysteem van het Brahmanisme beëindigen, maar ook een einde maken aan het hiërarchische systeem van de samenleving. De Boeddha had volgens de racist Gobineau het grootste aantal bekeerlingen onder de laagste kasten, die hij de ‘zwarte klassen’ noemt vanwege hun huidskleur. Boeddha’s leer over rechtvaardigheid sloot aan bij hun rancune en zijn leer dreef hen ertoe zich gelijkwaardig te voelen aan de Ariërs (Brahmanen).
Het verdwijnen van het boeddhisme uit India toont echter aan dat het Arische ras sterk genoeg was om te overleven. Er is dus hoop voor alle blanken, die door verschillende degeneraties afstammen van het moederras der Ariërs. De rassenwaan van de Fransman Gobineau vond veel weerklank aan de Duitse kant van de Rijn en hij heeft grote invloed gehad op het gedachtengoed van de nazi’s.
Ommekeer
Een van de meest gelezen werken over het boeddhisme in het Europa van de jaren 1860/1870 was Die Religion des Buddha (1857-59) van Carl Friedrich Köppen (1808-1863). Hij sprak van een ‘ethische revolutie’ die de Boeddha ontketend zou hebben. In de twee delen van zijn werk probeerde hij de kennis van toen over het boeddhisme samen te voegen. Ze bevatten materiaal van oriëntalisten en dit droeg bij aan de omslag in het denken over het boeddhisme als nihilistisch. Vooral ook door de toename van oriëntalistische publicaties aan het einde van de negentiende eeuw nam het rumoer af. Droit: ‘De tijd van oorlogen zou snel komen. Een andere cultus van het niets kwam eraan.’
Negatieve transformatie
Ging dit alles wel over de Boeddha? Neen, onderbouwt Droit in zijn boek. Na de Franse Revolutie verkeerde Europa bijna een eeuw lang in een identiteitscrisis en zat klem tussen koninkrijken en republieken, tussen kapitalisme en sociale rechten, tussen kolonialisme en universaliteit, tussen christendom en vrijdenkerij. Dit uitte zich onder andere in negatieve uitspraken over het boeddhisme als een cult of nothingness. Het waren niet de boeddhisten aan het andere eind van de wereld die een bedreiging vormden, maar de dreiging ging uit van het vermeende ‘atheïsme’ van de Boeddha in Europa. Het verbaast de auteur niet dat in de tijd dat de dood van God zich aankondigde, het boeddhisme ervan verdacht werd de medeplichtige te zijn van de vijanden van de Kerk.
Hoe ging dit in zijn werk? Roger-Pol Droit geeft drie voorbeelden van de redeneringen van degenen die het boeddhisme afschilderden als de kerk van vernietiging. Hij noemt dit negatieve transformatie.
Boeddhisme is een ‘religie zonder god’ en werd daarom ‘atheïstisch’ genoemd: ontkennend dat er een god bestaat. Boeddhisten aanbidden geen god, maar niets. Boeddhisme is dus geen vrijdenkerij, maar een nihilistisch geloof. Op zijn best streeft een boeddhist als persoon ernaar te verdwijnen. Op zijn negatiefst is boeddhisme pure slechtheid en bevordert het de vernietiging van niet alleen een persoon, maar van de wereld, volgens de redenering.
Een ander voorbeeld is de ziel, waarover de Boeddha zweeg. Weigerde hij te zeggen of de ziel bestaat of niet? Is de ziel onsterfelijk of niet? De conclusie werd dat hij het bestaan van de ziel afwees. En nirvana? Er kan niets over gezegd worden? Dan moet nirvana wel niets zijn en het boeddhisme puur nihilisme. Op het politieke vlak bestond ook verwarring: het pad van de Boeddha naar de bevrijding had de naam egalitair te zijn en werd daarom ondermijnend en revolutionair genoemd.
Droit betoogt kort samengevat dat de bedreiging van het boeddhisme voor Europa niet werd veroorzaakt door het boeddhisme, maar door de frustraties van Europanen. Zij hadden het voornamelijk over hun eigen twijfels, hun eigen onzekerheden en hun angsten, en niet over het boeddhisme en de Boeddha. Toen aan het eind van de negentiende eeuw de rust terugkeerde, mede dankzij meer kennis over het boeddhisme, ontstond er zelfs grote belangstelling voor de overeenkomsten tussen de Boeddha en Jezus. Historische studies over het leven van Jezus en de biografie van de Boeddha werden populair.
‘Een verderfelijke bedrieger’
De doodsbedbiecht van de Boeddha
In hoofdstuk 10 van zijn boek The cult of emptiness (2014) schrijft Urs Aps over de vermeende doodsbedbiecht van de Boeddha.
Er zijn boeddhisten die in het belang van hun sekte veel waarde hechten aan opvallende gebeurtenissen in Boeddha’s leven. Anderen schreven over twee waarheden: de absolute waarheid van de Verlichten en de voorlopige waarheid om misleide wezens naar de echte waarheid van nirvana te begeleiden. De doodsbedmythe droeg bij aan het vermeende nihilistische karakter van het boeddhisme.
In 1556 beschuldigde de Jezuiët Juan Fernández (1526-1576) in de Summarios de los errores de Boeddha van leugens, gebaseerd op een vertaling van een Chinese vertaling van de Lotus soetra. In de negentiende eeuw nam Hegel er kennis van via de Abbé Grosier (1743-1823), een kunst- en literatuurcriticus, die studeerde bij de Jezuïeten. Hij schreef over China en over de rapporten van missionarissen over de zogeheten doodsbedverklaring van de Boeddha. De Verhevene zou rond 370 voor onze jaartelling overleden zijn. De rapporten van de missionarissen gaan terug op de Confucius sinarum philosophus uit 1687, die weer gebaseerd is op de Summarios. Dit boek over Confucius was studiemateriaal voor novices en had volgens Urs App ook de bedoeling om de Boeddha neer te zetten als nihilist en oplichter.
Atheïsme
Het volgende citaat uit de Confucius sinarum philosophus zegt: ‘Op de leeftijd van zevenennegentig jaar voelde deze nieuw verzonnen god dat hij niet onder de onsterfelijken verkeerde, nam waar dat zijn krachten wegvloeiden, en wist dat zijn tijd was gekomen. Nog nooit was iemand meer verderfelijk voor de mensheid… Reeds aan de vooravond van de dood, kotste hij het valse gif van het atheïsme uit en, zoals men mag verwachten, biechtte openlijk dat hij gedurende de meer dan veertig jaar dat hij preekte niet de waarheid had verteld aan de wereld en de naakte waarheid had verborgen onder metaforische leringen door middel van stijlfiguren, analogieën, en parabels; maar dat nu, terwijl hij de dood naderde, het tijd was de geheime betekenis te onthullen: Er valt niets te zoeken en er is niets om onze hoop aan vast te pinnen dan ledigheid (vacuüm) en leegte (zinloosheid) – door de Chinezen Cum hiu genoemd – dat het principe van alle dingen is.’
Vervolgens wordt de Boeddha in het boek een verderfelijke bedrieger genoemd en een atheïst, maar onwetenden zijn zich hiervan niet bewust. Al met al is deze eindeloos herhaalde mythe niet alleen een aanval op boeddhisten, maar ook op Europese vrijdenkers en atheïsten. Dit alles past volledig in het beeld van het boeddhisme als nihilisme en als de kerk van vernietiging.
Bronnen
Droit, R-P. The cult of nothingness. The University of North Carolina Press, Chapel Hill and London, 2003
App,U. The cult of emptiness. UniversityMedia, Wil (Switzerland), 2014
Hoogcarspel, E., ‘Nietzsche en het Boeddhisme’. Vrienden van het Boeddhisme, september 2016
Lopez jr, D.S., ‘Eugène Burnouf (1801-1852). How a French scholar introduced the Lotus Sutra to the West’. Tricycle, fall 2010
Loy, D.R., ‘On Droit, The cult of nothingness; the philosophers and the Buddha’. Network H-buddhism, december 2003