De grote oceaan, monniken, heeft deze acht wonderlijke, wonderbaarlijke eigenschappen, waarom de goddelijke geesten ze weer en weer opmerkende, zich in de oceaan verheugen. Welke acht?
- De grote oceaan, monniken, daalt geleidelijk af, helt en buigt geleidelijk neerwaarts, er is geen plotselinge afgrond. En daar dit zo is , monniken, is dit de eerste wonderlijke, wonderbaarlijke eigenschap van de grote oceaan, waarom de goddelijke geesten, haar weer en weer opmerkende, zich in de oceaan verheugen.
- Dan, monniken, heeft de oceaan een stabiele natuur, hij overschrijdt zijn grenzen niet . .
- Vervolgens monniken, houdt de oceaan geen gemeenschap met een dood lichaam. Bevindt zich een dood lichaam in de oceaan, dan drijft hij dat snel naar de oever, werpt het uit op het vastelan
- En nogmaals, monniken: wanneer de grote rivieren, welke dan ook, zoals de Ganges, de Yamun&, de AciravatS, de [ahï , de oceaan bereikt hebben, dan verliezen deze hun vroegere namen en afstamming en ze worden eveneens aangeduid als ‘de grote oceaan” .
- En wederom: hoevele stromen in de wereld ook vloeien naar de grote oceaan en hoevele regenvloeden ook neerstorten uit de lucht, men ziet daardoor de oceaan inkrimpen noch overvloeien .
- Voorts, monniken, heeft de grote oceaan maar één smaak, de smaak van het zout . .
- Ook, monniken, bergt de oceaan talloos vele edelstenen. Er zijn er deze: parels, kristal, lazuursteen, kwarts, bloedkoraal, zilver, goud, robijn, katoog . .
- Tenslotte, monniken, is de grote oceaan de woonplaats van machtige wezens, te weten: de leviathan, de viseter, de walvis, reuzen 1), nêga ‘ s 2) en gandhabba ‘ s 3). Ook zijn er in de oceaan wezens van honderd, twee-, drie-, vier- en vijfhonderd yojana ‘ s 4).
En daar dit zo is, monniken, is dit de achtste wonderlijke, wonderbaarlijke eigenschap van de grote oceaan, waarom de goddelijke geesten, haar weer en weer opmerkende, zich in de oceaan verheugen. Evenzo, monniken, heeft deze leer-en-discipline acht wonderlijke, wonderbaarlijke eigenschappen, waarom de monniken, ze weer en weer opmerkende, zich in de leer-endiscipline verheugen. Welke acht? Zoals, monniken, de oceaan geleidelijk daalt, geleidelijk neerwaarts helt en dieper wordt en geen plotselinge afgrond heeft, zo ook, monniken, is er in deze leer-endiscipline geleidelijke lering, geleidelijke toepassing, een geleidelijk betreden van het pad, er is geen plotseling doordringen van kennis . . . En zoals, monniken, de oceaan een stabiele natuur heeft en zijn grenzen niet overschrijdt, waarlijk monniken, zo ook *ijken mijn discipelen niet af van de training die ik heb opgelegd, zelfs niet al kostte het hun het leven . Zoals de oceaan geen gemeenschap houdt met een dood lichaam . . . . evenzo, waarlijk monniken, houdt de gemeenschap der monniken geen omgang met iemand van slechte zeden, met slechte eigenschappen, onrein, zich verdacht gedragend, van slinkse daden, geen askeet al wendt hij dat voor, geen onberispelijk leven leidend al wendt hij dat voor, van binnen bedorven, vol begeerten, een hoop vuil. Samenkomend werpen de monniken hem snel uit. En zelfs al is hij neergezeten temidden van hen, dan nog is hij ver van de gemeenschap der monniken en de gemeenschap is ver van hem. Ook zoals, monniken, de grote rivieren bij hun uitmonding in de oceaan hun vroegere namen achterlaten . . . ., zo ook de vier kasten, de khattiyê , de br&hmanê , de vess& en de suddê : zij ook, wanneer ze hun huis hebben verlaten omderwille van de staat van onbehuisdheid in de leer-en-discipline verkondigd door de Tath&gata 5), leggen• hun vroegere namen en afstamming af, ”asketen”, ”zonen van de S&kya” 6) worden zij genoemd . . Voorts zoals men door geen stromen ol regenvloeden de oceaan ziet inkrimpen of overvloeien . . . ., zo ook wordt, hoevele monniken ook het nibb8na ingaan waarbij in het element der uitdoving geen rest van hechten meer over is, toch in dat element nibb&na geen inkrimpen of overvloeien waargenomen . . En zoals de oceaan maar één smaak heeft, de smaak van het zout, zo heeft deze leer maar ëën geur, de geur der bevrijding . . . Zoals de oceaan veel edelstenen bergt . . . . , zo heeft ook deze leer talloos vele edelstenen, te weten: de vier bases van waakzaamheid en de vier van het juiste streven, de vier bases voor wondere krachten, de vijf vermogens en de vijf energieën, de zeven eigenschappen der verlichting en de edele achtledige weg . En zoals tenslotte, monniken, de oceaan een woonplaats biedt aan machtige wezens, zo is ook deze leer-en-discipline een woonoord voor machtige wezens. Er zijn er deze: hij die in de stroom is getreden en hij die voortgaat de vruchten van het betreden van de stroom te ervaren; voorts de eenmaal weerkerende . . . , de niet-weerkerende . . . , de heilige . . . En daar dit zo is, monniken, is dit de achtste wonderlijke, wonderbaarlijke eigenschap in deze leer-en-discipline, waarom de monniken, haar weer en weer beziende, zich in deze leer-en-discipline verheugen. Waarlijk monniken, dit zijn de acht eigenschappen, wonderlijk en wonderbaarlijk in deze leer-en-discipline, waarover de monniken zich verblijden telkens *anneer zij ze opmerken.” En daarop uitte de Verhevene, de betekenis ervan begrijpende, bij deze gelegenheid zo zijn vreugde: ”Het regent in door een dak, het regent nl et in door openheid, – Daarom, opent het afgedekte; dan regent het niet meer in, 7) UDANA V , 5 Uit het Pall vertaald door Tonny Kurpershoek-Scherft