In dit fragment komt een luchtige beschrijving voor van de zeer serieuze begrippen hiri en ottappa, besproken in het artikel ‘de wakers over de wereld‘
Mahāmoggallāna, ‘de Grote Moggallāna’, een van de beroemdste leerlingen van de Boeddha, luistert naar een gesprek tussen deze en Indra (Sakka, of hier ook Kosiya genoemd), de heerser der Drieëndertig goden. Vervolgens gaat hij naar de hemel van Indra toe om te achterhalen, of deze de woorden van de Boeddha wel goed begrepen heeft. Dit sutta moet lang na de dood van de Boeddha gecomponeerd zijn. Het is ondenkbaar dat iemand in de tijd van de Boeddha de machtige en oude god Indra een yakkha noemde. Yakkha’s zijn in het algemeen onprettige wezens, die in bossen en verlaten streken huizen. Ze zijn te vergelijken met kobolden en elven in Europese sprookjes. Soms helpen ze ook mensen en fungeren ze als beschermengelen.
Het is een licht komisch fragment, waarin Indra eerst probeert eronderuit te komen om de les van de Boeddha te herhalen door Mahāmoggallāna een rondleiding door een paleis te geven. Mahāmoggallāna laat zich niet afleiden en gebruikt zijn magische kracht om Indra te laten schrikken. Die blijkt wel degelijk te hebben onthouden wat de Boeddha heeft verteld.
…..
Toen dan verheugde Sakka, de heer der goden, zich over de woorden van de Verhevene en stelde ze op prijs. Hij groette de Verhevene, draaide rechts om hem heen en verdween ter plekke. Op dat moment was de eerwaarde Mahāmoggallāna niet ver van de Verhevene gezeten. Bij hem kwam de volgende gedachte op: ‘Begreep die yakkha de woorden wel van de Ver-hevene, toen hij zich erover verheugde, of niet? Als ik dat nu eens zou proberen te achterhalen?’ Toen dan verdween de eerwaarde Mahāmoggallāna, zo snel als een sterke man zijn gebogen arm strekt of zijn gestrekte arm buigt, …en verscheen onder de goden der Drieëndertig.
Op dat moment nu amuseerde Sakka zich in het Park van de Ene Lotus, voorzien van en in het bezit van vijfhonderd goddelijke muziekinstrumenten. Hij zag de eerwaarde Mahāmoggallāna van verre aankomen en daarop zond hij die muziekinstrumenten weg. Hij ging naar de eerwaarde Mahāmoggallāna toe en bij hem gekomen sprak hij de volgende woorden tot hem: ‘Kom, beste Moggallāna, welkom beste Moggallāna, eindelijk heb je het geregeld om hierheen te komen! Ga zitten, deze zetel is toebereid!’ De eerwaarde Mahāmoggallāna ging op de toebereide zetel zitten. Sakka nam een laag stoeltje en zette zich terzijde neer.
Toen hij naast hem zat, sprak de eerwaarde Moggallāna de volgende woorden tot hem: ‘…hoe heeft de Verhevene tegen jou in het kort gesproken over bevrijding door vernietiging van begeerte? Het zou goed zijn als ook wij dat verhaal te horen zouden krijgen.
’‘Beste Moggallāna, wij hebben het erg druk, wij hebben veel te doen, niet alleen met onze eigen zaken, maar ook met de zaken van de goden der Drieëndertig. Maar, beste Moggallāna,ik heb het goed gehoord, goed begrepen, goed ter harte genomen, goed onthouden, zodat het niet snel verdwijnt. Langgeleden was er een oorlog tussen de goden en de asura’s in volle gang. Die oorlog wonnen de goden en verloren de asura’s. Toen ik die oorlog gewonnen had en als overwinnaar uit die oorlog teruggekeerd was, bouwde ik het paleis Vejayanta. Dat paleis had honderd poorten, boven iedere poort waren zevenhonderd verdiepingen, op iedere verdieping waren zeven hemelse nimfen, iedere nimf had zeven dienaressen. Zou je, beste Moggallāna, de pracht van het paleis Vejayanta willen zien?’ De eerwaarde Moggallāna stemde in door te zwijgen.Toen dan gingen Sakka, de heer der goden en de Grote Koning Vessavaña naar het paleis Vejayanta toe, waarbij ze de eerwaarde Moggallāna voor lieten gaan.
De dienaressen van Sakka zagen de eerwaarde Moggallāna van verre aankomen en toen ze hem zagen, gingen zij verlegen en gewetensvol (hiri en ottappa) ieder hun eigen kamer binnen. Zoals een schoondochter, wanneer ze haar schoonvader ziet, zich verlegen en gewetensvol voelt, net zo gingen de dienaressen van Sakka ieder hun eigen vertrek binnen, toen ze de eerwaarde Moggallāna zagen. Toen dan lieten Sakka, de heer der goden, en de Grote Koning Vessavaña de eerwaarde Moggallāna in het paleis Vejayanta achter zich aanlopen, terwijl ze het hem lieten verkennen. ‘Kijk eens, beste Moggallāna, hoe prachtig dit is in het paleis, kijk eens hoe prachtig dat is in het paleis!’, zeiden ze. ‘Dit is een schitterend blijk van de vroegere verdienste van de eerwaarde Kosiya. De mensen zeggen ook, wanneer ze iets prachtigs gezien hebben: “Het is schitterend, de goden der Drieëndertig waardig!” Zo is dit een schitterend blijk van de vroegere verdienste van de eerwaarde Kosiya.’
Toen kwam de volgende gedachte op bij de eerwaarde Mahāmoggallāna: ‘Deze yakkha leeft al te nalatig. Als ik hem nu eens op zou porren?’ Daarop wekte Mahāmoggallāna een zodanige magische kracht op dat hij met zijn teen het paleis Vejayanta liet beven, trillen en schudden. Toen dan raakten de harten van Sakka, Vessavaña en de goden der Drieëndertig vol verwondering en verbazing en ze dachten: ‘Wonderbaarlijk waarlijk, buitengewoon waarlijk, hoeveel magische kracht en macht de asceet heeft, dat hij met zijn teen een goddelijk verblijf kan laten beven, trillen en schudden!’ Toen Mahāmoggallāna Sakka zag beven van ontzag, met de haren te berge gerezen, sprak hij de volgende woorden tot hem: ‘Kosiya, hoe heeft de Verhevene tegen jou in het kort gesproken over bevrijding door vernietiging van begeerte? Het zou goed zijn als wij ook deelgenoot zouden worden van dat verhaal.’
… einde van het fragment…
Daarop beschreef Sakka de ontmoeting tussen hem en de Boeddha en wat deze hem verteld had over bevrijding door vernietiging van begeerte – hij bleek dus wel degelijk in staat de les van de Boeddha te herhalen.
bron
afbeelding: https://www.photodharma.net/India/Rajgir/images/Rajgir-Original-00066.jpg