In de stilte word ik wakker. Dan zie ik mezelf beter dan waar ook, dan is voor mij het leven lichter. Dan ben ik echt, dan is de behoefte om meer te weten dan een ander veel minder. Geen competitie, geen strijd om te tonen wat ik allemaal weet aan (opgedane) kennis. Ik hoef mij niet te meten, er is niemand die mij uit mijn schulp doet kruipen.
Mogelijk is het de leeftijd, mogelijk is het de verheldering die jarenlang mediteren mij oplevert. Ik voel me kwetsbaarder, vooral nederiger. Het is alsof ik verlegen ben, er is geen behoefte aan borstklopperij. Dan maar het hoofd buigen en mezelf neerleggen bij wie ik ben. Dat ik er niet bij ben, niet kan wedijveren met de weetjes en kennis van anderen. Anderen die zo graag koketteren met wat ze allemaal te weten zijn gekomen door alles te volgen.
Wat een moeite hebben zij niet (zoals ik) moeten doen om het allemaal te weten en ten toon te moeten spreiden. Van: ‘Kijk en hoor mij eens praten over wat ik allemaal weet’. Zo is het hen geleerd door hun omgeving, in hun jeugd en later toen ze mondje moesten roeren om status te verwerven, om te tonen dat ze veel van de wereld begrepen. Zo heb ik dat ook ervaren: meedoen met iedereen, omdat het zo hoorde. Zo dacht ik altijd.
Maar nu voel ik dat veel minder worden. Ik kan het niet meer. Soms schaam ik mij dat mijn mond gesloten blijft zodra het om een strijd gaat die moet tonen dat je weet hoe het zit, hoe het draait in deze wereld van de beste zijn. Altijd maar lezen en leren, altijd maar goede cijfers halen, altijd maar haantje-de-voorste zijn, altijd maar willen uitblinken, omdat je daarmee laat zien dat je goed bent. Want dat schijnt zo te horen.
Nu ben ik minder uitgesproken. Nu zit ik in een hoekje te wachten op iemand die naar mij toekomt en vraagt hoe het met mij is. Ik sta niet op en geef anderen, zelfs mensen die ik niet ken, brutaal de hand en knoop een praatje aan in de hoop dat ze mij gaan waarderen om mijn gevoel voor socializen. Ik kan het niet meer. Ik ben kwetsbaar geworden, nederiger. Wanneer ik de moeite van het aanspreken waard ben, zie ik het wel komen. Anders maar niet.
Plotseling komt er dan toch iemand op mij af. Hij of zij vraagt me of ik iets wil doen en of ik weet hoe dat moet. Dan zeg ik ja en laat mij vertellen hoe het zou moeten. Ik weet weinig, dus luister ik naar het advies en doe wat ik zou moeten doen. Wanneer iemand in mijn omgeving zijn best doet om alles wat hij weet te laten horen, glimlach ik een beetje en denk: mooi, dat je dat weet, goed zo. Ik weet dat allemaal niet.
Wat ik wel weet is dat ik me niet meer druk maak om wie het meeste weet. Dat heb ik te lang gedaan: tonen wat ik allemaal kan en weet. Die houding heeft mij vermoeid. Te lang heb ik gedaan wat van mij werd verwacht. Mijn ouders, onderwijzers, leraren en anderen in mijn omgeving hebben mij voorgehouden dat ik mijn uiterste best moest doen om te laten zien wat ik kon en wie ik was.
Nu ben ik mogelijk mijzelf, hoef ik niet meer te tonen wat ik kan. Was ik goed in praten over alles en nog wat, in provoceren, in voetballen of in schrijven? Dan is dat nu niet meer aan de orde. Ik ben wie ik ben, minder dan ik sinds mijn geboorte moest zijn. Het is even wennen, dat moet ik toegeven, zijn wie ik écht ben. Zou ik toch maar niet tonen dat ik meer weet dan ik laat merken, zou ik toch maar niet mijn mondje roeren en laten zien dat ik goed kan voetballen en goed kan schrijven? Altijd die twijfel.
Ik voelde het ten eerste tijdens een stilteretraite in Dechen Chöling toen ik aan de leraar vertelde dat ik veel pijn in mijn rug had tijdens het mediteren en ik dat nog nooit had gehad. ‘Waarom zit je vooraan?’, antwoordde de leraar. ‘Wilde je laten zien dat je dat goed kon? Waarom ga je niet achteraan zitten, als iemand die het voor het eerst doet?’ Toen ik aan mijn meditatie-instructeur vertelde dat ik tijdens het hardlopen altijd voorop in de groep liep, vroeg ze: ‘Maar hoe voelt het dan als je niet voorop loopt?’ Ik wist het niet. Ik wilde immers voorop lopen. Hoe het was om anoniem te zijn, wist ik niet.
Nu voel ik in stilte het anoniem zijn, minder tonen dan wat ik zou kunnen. Dan maar ‘niemand’ zijn, gewoon minder zijn dan wie dan ook. Gewoon mezelf, zonder mij uit te sloven. Moeilijk voor iemand die aandacht wil.