Angst is een slechte raadgever. Dat weet iedereen zo langzamerhand. Sterker: ik ben het steeds meer gaan ervaren. Dan was ik weer eens ondergedoken, had ik mijn handen voor mijn gezicht geslagen, wilde ik mezelf onzichtbaar maken, gebruikte ik drugs en alcohol, benevelde ik mezelf. Zo onttrok ik me aan de harde werkelijkheid. Dat wordt wel vermijdingsgedrag genoemd.
Of me dat wat wezenlijks heeft opgeleverd? Ja, toch wel, ik was er even niet voor de buitenwereld. Ik hoefde me niet openlijk te schamen, niet te tonen dat ik bang was om af te gaan en dat ik minder sterk was dan anderen mogelijk dachten.
Want, mensen, zie toch hoe sterk ik ben!
Maar zo sterk ben ik helemaal niet. Ik ben eigenlijk zo bang als een wezel. Bijna gedurende mijn hele leven heb ik me echter kunnen vermannen. Met de borst vooruit trad ik ogenschijnlijk onbevreesd de wereld met al zijn mogelijke vijanden tegemoet. Vaak brutaal en overmoedig, alsof mij niets kon gebeuren, als een puber wiens prefrontale cortex nog niet voldoende is ontwikkeld. Dat hielp vaak. Mensen deinsden achteruit, kropen in hun schulp of gaven zelfs zomaar hun ziel aan mij bloot.
In werkelijkheid trilde ik diep van binnen, en probeerde ik met een glimlach en alle vriendelijkheid die ik kon tonen de ander mild te stemmen om zo zijn of haar zachte kant te kunnen raken. Opgelucht was ik als de gedurfde ontmoeting achter de rug was, blij was ik dat ik toch maar het hart van de ander had kunnen laten smelten. Dat moet me heel veel energie hebben gekost. Niet jezelf durven zijn, niet je angst en nervositeit tonen.
Totdat ik na veel meditaties en therapeutische gesprekken ontdekte, dat ik in werkelijkheid juist heel bang was geweest en in wezen nog ben. Ik ben bang, niet zomaar bang maar vaak doodsbang. Om mezelf te zijn. Wie dat ook is. Nou, eigenlijk dat kleine jongetje dat trillend als een rietje een grote mond opzet en zich sterker voordoet dan hij is. Ik mocht van jongs af aan mezelf niet zijn, me niet laten kennen, niet zwak zijn, niet huilen, gewoon niet mijn ware emoties tonen. Dat jongetje hoorde voor de duivel niet bang te zijn: hij kon alles, hij was een echte man.
Onlangs kwam ik een tekst tegen van Kurt Cobain (rockzanger van Nirvana die in 1994 op 27-jarige leeftijd een einde aan zijn leven maakte). It’s better to be hated for what you are, than to be loved for what you’re not. Hij was een idool, een held, een rolmodel. Maar dat wilde hij niet of kon hij niet waarmaken. Hij was in werkelijkheid een stille, teruggetrokken jongen die als zanger kon uitschreeuwen wat hij ergens van vond, in zijn teksten zijn hart liet spreken, maar in werkelijkheid allerminst een durfal was. Mogelijk werd zijn onaangepaste gedrag nog beïnvloed door zijn heroïneverslaving zijn ADHD en het feit dat zijn ouders scheidden toen hij negen jaar was.
Ik maakte kennis met het boek van Pema Chödrön: ‘Waar je bang voor bent’. Dat werd mijn leidraad, hoe moeilijk haar adviezen ook zijn waar te maken. Letterlijk schreef deze boeddhistische non dat doen waar je bang voor bent juist de manier is om je angst te overwinnen. Pema laat zien hoe het leven, met al zijn tegenslagen, geleefd kan worden. Maar, daar is wel moed en mededogen voor nodig. Ik probeer me door haar adviezen te laten leiden. Als ik bang bent, probeer ik niet langer mijn gezicht af te wenden, duik ik niet onder, loop ik niet weg. Ik zet geenmasker meer op waarop mijn grootst mogelijke vriendelijkheid staat geboetseerd, ik benevel me niet meer met alcohol en drugs.
Ik ga trillend van de zenuwen de confrontatie aan, kijk in de muil van de bedreigende, brullende leeuw en onderga wat mij overkomt. Dat ben ik écht. Ik voel me er beter door. Zo toon ik ware moed. En zo te zien merkt de ander dat op. Bovendien blijkt de confrontatie lang niet zo erg als ik onder de deken vreesde. Ik leer zo mezelf te zijn. Het is de ontdekking van mijn ware zelf. Althans, ik ben op weg mijn ware zelf te ontdekken. Bang of niet. Dit ben ik.