Ik kijk steeds meer op een andere manier tegen dingen aan. Ze zijn niet meer zoals ik gewend was. Een kastanje is niet meer een kastanje, maar een min of meer rond ding met een bruine kleur en een bleek vlekje. Een kastanje? Rond? Bruin? Bleek? Vlekje? Wie zegt dat? Omdat me dat als kleine jongen geleerd is. Dat is bruin, en niet geel. Dat is rond, en niet vierkant. Ik hoor het de juf van de kleuterklas zeggen en mijn vader en moeder zeiden hetzelfde. Ik begreep dus van jongs af aanwelke kleur een ding had en welke vorm. Waarom zou ik dan nog twijfelen? Iedereen zei het, iedereen zei elkaar na -en dan nog de wetenschap. Zo was het dus en niet anders.
Totdat me bijna twintig jaar geleden tijdens mijn eerste boeddhistisch weekeinde werd gevraagd wat ik zag, toen een kastanje (of zoiets) voor mijn neus werd neergelegd. Mij werd gevraagd er serieus naar te kijken, het te draaien tussen mijn vingers, op mijn hand te leggen en dan een beschrijving te geven van het ‘ding’. ‘Vergeet wat je geleerd hebt’, ‘vergeet wat je weet’, werd mij door de Amerikaanse leraar geadviseerd. ‘Beschrijf in je eigen woorden’ en ‘ruik, voel en kijk, wat is het volgens jou?’
Ik raakte in verwarring, wilde terugvallen op wat mij was geleerd en hoe ik was geconditioneerd. Wat nu? Ik hoefde niets te zeggen. ‘Houd het voor jezelf, het is wat jij ziet, ruikt en voelt. Dat is waarschijnlijk anders dan wat je buurman ziet, ruikt en voelt. Het is jouw perceptie, helemaal van jou alleen.’
Zeker vanaf dat weekeinde zie ik dingen anders. Althans ik probeer me te verlossen van wat ik word geacht te zien. Omdat mijn opvoeders (en al die ‘papegaaien’ en wetenschappers) me eens hebben verteld hoe het zat, hoe mensen zijn, hoe het leven (en dat van een ander) in elkaar steekt.
Het is min of meer anders dan toen ik eens als sportverslaggever stoned (hasj, lsd) naar een voetbalwedstrijd zat te kijken en andere acties zag dan mijn collega’s op de tribune. Ik schreef een verslag en schreef wat mij was opgevallen. Niemand die negatiefreageerde. Inderdaad, het was mijn perceptie van de wedstrijd.
Later kreeg ik soms de wind van voren van coaches en supporters omdat ik niet had beschreven hoe zij de wedstrijd hadden beleefd. Ik heb weleens proberen uit te leggen hoe het bij mij werkt endat ik niet kan (en wil) schrijven vanuit zijn (hun) beleving. Maar ze begrepen het niet.
Al mediterend kwam ik tot het besef dat mijn beleving gewoon mijn (eigen) beleving is. Waarom ik ooit ben gaan voetballen en daarover ben gaan schrijven, zou ik willen weten. Mogelijk kom ik daar achter. Mogelijk omdat iedere jongen en vriend het deed. Mogelijk omdat ik erbij wilde horen. Mogelijk omdat ik geliefd wilde zijn, rijk en beroemd. Veel aandacht dus. Maar zover ben ik nog niet.
Mijn worsteling gaat over mijn waarheid tegenover de waarheid die anderen mij (soms onbewust) hebben opgedrongen, want zo voelt het: opgedrongen. Tijdens mijn meditatie voel, ruik en zie ik dingen die bij mij horen. Het is echt verwarrend. Maar ik kan niet meer terug. Zoals mijn boeddhistische leermeesters vertelden in hun boeken en geschriften: ‘Meditatie en boeddhisme scheppen verwarring, niets is meer wat je gewend was. Maar eens kun je verlichting bereiken, vrij van de worsteling, alleen wat jij ziet, ruikt en voelt is van jou.’
Zo hark ik de bladeren op mijn grasveldje bijeen. Waarom hark ik, waarom mogen die bladeren (of wat ze ook zijn) niet blijven liggen? Terwijl ik hark, voel ik de opdracht: harken omdat het moet. Maar waarom? Ik lees artikelen waarom je bladeren moet harken en waarom niet. Waarom kinderen willen voetballen. Waarom het klimaat verandert en waarom niet. En altijd kom ik terug bij mijzelf. Wat denk ik, wat voel ik, wat ruik en zie ik? Maar vooral waarom? Een bruin, nat, afgestorven en gevallen blad stelt mij vragen. De herfst zet aan tot denken. Waarom?
De auteur is vriend van Shambhala Leiden