Een stilteretraite van drie dagen is voor beginnelingen erg moeilijk. Ik ervoer het in een prachtig landhuis nabij Vorden, waar een twintigtal mensen zich had verzameld om te mediteren en te luisteren naar lezingen van Han de Wit, boeddhistisch leraar en grondlegger van de contemplatieve psychologie. Vooral de vraag waarom we kunnen gaan mediteren was er een die degenen die nooit of zelden hadden gemediteerd bezighield. Ikzelf mag me een vrij geroutineerd ‘meditator’ noemen, maar dat wil niet zeggen – nog steeds niet – dat ik niet wil weten wat er met mij kan gebeuren wanneer ik ‘goed’ mediteer, dus de juiste techniek gebruik en ‘het’ allemaal over me heen kan laten gaan.
Het was een leerzame afzondering van de ‘gewone’ wereld, ook omdat er tijdens deze stilteretraite na het avondeten weer gesproken mocht worden. Dat was ik niet gewend, omdat tijdens vorige retraites in Frankrijk je een week lang werd geacht te zwijgen en je van alles in de buitenwereld af te wenden. Zomaar ineens stond nu een man of een vrouw voor mij om met mij te bespreken wat De Wit had verteld. Daar stond ik dan met mijn mond vol tanden, want ik meende te moeten zwijgen en wat ik had beluisterd zelf te verwerken. Ik paste me aan, kon moeilijk mijn lippen op elkaar blijven houden. Anders zouden anderen mijn zwijgen misschien vreemd of ongepast vinden. Voordat ik het besefte zat ik weer in de gewone wereld, luisterend en luid filosoferend over wat er door mij en ons allen heen was gegaan.
Ik bleef nog wel met een prangende vraag zitten en een verward gevoel. Uiteindelijk stelde ik die vraag dan toch maar aan de leraar. ‘Nu denk ik eindelijk een antwoord op mijn vragen te hebben gevonden en dan zegt u dat ik in een volgend moment – een volgende meditatiesessie – een heel ander antwoord zou kunnen ontdekken. Omdat u zegt dat alles slechts een momentopname is en alles verandert, van seconde tot seconde, van ogenblik tot ogenblik. Wat nu?’, zo probeerde ik mijn verwarring in een vraag te verpakken.
‘Ja’, zei de leraar tegenover mij. ‘Inderdaad’. Ik blies mijn adem uit, pufte en kroop weg in teleurstelling. Daar zat ik dan met mijn veronderstelde waarheden. Had ik ‘het’ eindelijk doorzien, zou ‘het’ het volgende moment zo weer anders kunnen zijn. Ik heb vaak van het begrip voortschrijdend inzicht gehoord, dat wat je vandaag denkt (zeker) te weten morgen veranderd kan zijn. Maar dit? Zo trots op mezelf was ik geweest als ik vanaf mijn kussen was opgestaan, omdat ik eindelijk de waarheid (mijn pure waarheid) had gevonden door al dat mediteren.
Ik zocht en vond dan een houvast. Zoals ik dat mijn hele leven had gedaan, zoals eigenlijk iedereen dat doet. Ik moet het zeker weten, ik moet zeker weten dat ik ergens in geloof, in God, een god, in een voetbalclub, een wielrenner, et cetera. En nu blijkt, aldus De Wit, dat er geen houvast is. Sterker: dat je valt als je je nergens aan kunt vasthouden. En dan? ‘The bad news is you are falling through the air, nothing to hang on to, no parachute. The good news is there is no ground.’ Zo citeerde hij zijn boeddhistische leraar Chögyam Trungpa Rinpoche. O ja?
Verwarring is een pad naar duidelijkheid, heb ik weleens gehoord. Dus na een paar dagen weer thuis in de ‘gewone’ samenleving met al haar prikkels, weet ik dat wat ik nu voel, zie, hoor, ruik en ervaar het volgende moment weer anders kan zijn. Soms maakt dat besef me onzeker, maar het kan soms ook een troost zijn. Niets blijft zoals het nu is. Ik verander, alles om me heen verandert. Niets is zeker. Waar is toch mijn houvast? Waar kan ik me aan vasthouden?