Alle mannen hebben een zachte kant, naast hun harde kant. Ze willen het niet weten, is mijn indruk. Of ze zijn bang hun zachte kant te tonen. Een vorm van angst om door de mand te vallen. Mannen behoren immers stoer en sterk te zijn, toch? Mannetjesputters die kunnen scoren, winnen. Die de beste zijn – waar en wanneer dan ook. Kijk mij eens, zo slaan ze zichzelf op hun (getatoeëerde) borst.
Mogelijk laten ze hun zachte kant wel zien tegenover hun vrouw (’s avonds in bed), hun (kleine) kinderen en/of hun huisdieren. Of wanneer ze niet in een groep (van mannen) verkeren, maar alleen zijn met een ander. Dan zijn ze anders, hoeven ze zich niet te bewijzen als telg van het zogenaamd sterke geslacht. Dan kunnen ze ook iets van zichzelf laten zien, dat ze wel degelijk liefde in zich dragen.
‘If you want to be a champion, you have to look like a champion‘, zo verkondigde judokampioen en sportbestuurder Anton Geesink vaak. Dat vond ik destijds een mooie uitspraak. Zeker omdat ik het voor mij zag zodra kandidaat-kampioenen – wel of niet geïnspireerd door sportpsychologen of hun gedreven coaches – zich als een onoverwinnelijke man gingen gedragen. Ik herinner me een sportman die voor belangrijke wedstrijden een koptelefoon opzette met opzwepende muziek die van hem een gevaarlijke Rambo maakte. Toegegeven, het kwam wat koddig over, vooral omdat ik wist dat hij eigenlijk een lieve jongen was die nog geen vlieg kwaad zou doen.
Het valt mij steeds meer op dat veel mannen hun zachte kant camoufleren door uitbundig te schreeuwen en/of hun scores aan de grote klok te hangen. Mogelijk vindt die observatie haar oorzaak in het feit dat ik zelf mijn stoere kant wil afgooien en mij meer wil toeleggen op mijn zachte, meer menselijke, oprechte zelf. Die andere, stoere mannen, vormen voor mij een spiegel. Zo wil ik niet langer zijn. Ik wil toegeven dat ik soms zwak ben, niet in staat ben om (altijd) te scoren. Gewoon een man met beperkingen ben, niet kan winnen en niet per se hoef te winnen.
Mijn observaties gaan soms zo ver dat ik andere mannen meen te zien worstelen met hun ego. Ik weet niet of ze worstelen. Dat zou ik hen kunnen vragen: ‘Heb jij dat nou ook? Dat je niet zo sterk bent als je je voordoet?’ Maar ik durf het nauwelijks. Bang om uitgelachen, afgewezen te worden. ‘Mietje, watje, slapjanus’ of zoiets.
In boeddhistische kringen lukt me die confrontatie beter. Het is alsof ik me daar juist thuis voel omdat mensen (mannen) daar ook echt willen én kunnen zijn. Meditaties geven mij ook steeds meer het gevoel wie ik echt ben en wat ik echt voel. En mogelijk heeft dat bij boeddhistische lotgenoten dezelfde uitwerking. Sinds mijn stilteretraite van twee weken is mijn worsteling (met het daaraan gekoppelde chagrijn, de vijandigheid, de afgunst, het ongeduld, de afwijzing en de afkeer) toegenomen. Daar werd mij geadviseerd mezelf te zijn, dat alles was ik deed en zei gepermitteerd was. Ik hoefde niet de schijn op te houden. Ik hoefde niet sterk en stoer te zijn en niet bij de collectieve meditaties op de eerste rij te zitten om te laten zien hoe goed ik kon mediteren. ‘Ga achteraan zitten, desnoods op een stoel als je pijn in je rug en schouders hebt.’
Het doet me denken aan een hardloopwedstrijd waarvoor ik me had ingeschreven. Per ongeluk startte ik op een te lange afstand. Daardoor was ik al snel de laatste van de groep deelnemers. Een EHBO-man op de fiets meldde zich veiligheidshalve bij mij en stelde zich voor met naam en toenaam. Wat mij toen verder allemaal ten deel viel, ook van de toeschouwers! Bij mijn aankomst als laatste werd ik verwelkomd door luid claxonnerende automobilisten en hard applaudisserende mensen. Het voelde alsof ik had gewonnen, hoewel ik toch ‘de zwakste’ en de ‘laatste’ was. Wat een ontdekking!
Ik vertelde dat verhaal aan verschillende vrienden (mannen). De antwoorden waren heel verschillend, van ‘wat stom van je en ‘lachwekkend’ tot ‘leuk hè’. Ik vertel het ook nu met enige trots. ‘Inderdaad, ik ben niet zo goed en sterk, en dat voelt niet slecht’. Blijft de vraag waarom veel mannen nog altijd mannetjesputters willen zijn. Is het conditionering (mannen behoren groot, sterk en stoer te zijn)? Of is het de angst om zwak te zijn? Ik blijf het me afvragen. En misschien durf ik dat toch eens van man tot man te vragen. Wie weet durven mannen zich oprecht te gedragen.