Anicca vata sankhara[1]– ‘O, vergankelijk is al het samengestelde!’ – luidt in landen waar het theravada-boeddhisme leeft de zinsnede om het verscheiden van een geliefde persoon kenbaar te maken – mijn intentie is echter niet om hier een in memoriam te componeren. Mijn doel is slechts om het thema van dit opstel te introduceren – de term sankhara als zodanig. Soms kent een enkel Pali-woord dergelijk rijke betekenissen dat alleen het uitschrijven daarvan evenzoveel licht kan werpen op het onderricht van de Boeddha als enige lange, verklarende verhandeling. Dit geldt zeker voor het woord sankhara. Het omvat het hart van de Dhamma, en met het zoeken naar de diverse betekenisrichtingen ervan ontstaat er enig zicht op de wijze waarop de Boeddha de werkelijkheid zag.
Sankhara is afgeleid van het voorvoegsel sam, dat ‘tezamen’ betekent, gecombineerd met het zelfstandig naamwoord kara, ‘doen, maken’. Sankhara’s zijn aldus ‘samen-stellingen’, dingen die gezamenlijk met andere dingen optreden, of die door een combinatie van andere dingen tot stand komen. Vertalers hebben het woord op vele manieren weergegeven [in Nederlandse vertaling]: formaties, samenvoegingen, activiteiten, processen, samenstellingen, composities, constructies, bepalingen, synergieën, constructen – alle niet-elegante pogingen om de betekenis te omsluiten van een filosofisch concept dat [in het Engels] geen passende gelijkenis kent, en zo ontbreekt het alle Engelse vertalingen onvermijdelijk aan nauwkeurigheid. Zelf hanteer ik ‘formaties’ en ‘wilsformaties’[2] , me ervan bewust zijnde dat deze keuze vergelijkbaar beperkt is als enige andere.
Ondanks dat het niet mogelijk is om een exact Engels equivalent te vinden voor sankhara, kunnen we door het feitelijke gebruik ervan te exploreren, inzicht verkrijgen in de functie van het woord binnen de ‘gedachtenwereld’ van de Dhamma. In de sutta’s komt het voor in drie belangrijke doctrinaire contexten.
Een eerste is de twaalfvoudige structuurformule van voorwaardelijk ontstaan (paticca-samuppada), waarbinnen de sankhara’s de tweede schakel in de reeks vormen. Ze zouden worden bepaald door onwetendheid en zouden fungeren als voorwaarde voor bewustzijn. Door formuleringen uit diverse sutta’s samen te voegen, zijn de sankhara’s te beschouwen als de karmisch werkzame wilsuitingen die verantwoordelijk zijn voor het creëren van wedergeboorte en derhalve voor het in stand houden van de voortgaande beweging van samsara, de cyclus van leven en dood. In deze context is sankhara vrijwel synoniem met kamma, een woord waaraan het etymologisch verwant is.
In de sutta’s worden de binnen voorwaardelijk ontstaan werkzame sankhara’s naar drie typen onderscheiden: van lichaam, van spraak en van geest. Vervolgens worden de sankhara’s onderverdeeld in verdienstelijk, niet-verdienstelijk en ‘onverstoorbaar’ ofwel de wilsuitingen binnen de vier vormloze meditatiestadia[3]. Wanneer onwetendheid en begeerte aan de basis liggen van onze bewustzijnsstroom, worden de intentionele acties van lichaam, spraak en geest tot krachten met het vermogen resultaten te realiseren, met als belangrijkste daarvan de hernieuwing van de bewustzijnsstroom na de dood. Het zijn de sankhara’s, gesteund door onwetendheid en versterkt door begeerte, die de bewustzijnsstroom voortdrijven naar een nieuwe vorm van wedergeboorte, en waar het bewustzijn precies wordt ondergebracht, wordt bepaald door de karmische aard van de sankhara’s. In geval van verdienstelijke daden zullen de sankhara’s of wilsformaties het bewustzijn in een gunstige sfeer van wedergeboorte doen geraken. In geval van niet-verdienstelijke daden zullen de sankhara’s het bewustzijn naar een ongunstige wedergeboorte voortdrijven. In geval van beheersing van de vormloze meditatiestadia zullen deze ‘onverstoorbare’ sankhara’s het bewustzijn richting de vormloze sferen doen bewegen.
Een tweede belangrijke context waarin het woord sankhara’s toepassing kent, betreft de vijf geledingen. De vierde geleding is de sankhara-khandha, de geleding van wilsformaties. De teksten definiëren de sankhara-khandha als de zes klassen van wilsuiting (cha cetanakaya): aangaande vormen, geluiden, geuren, smaken, tastbaarheden en ideeën. Hoewel deze sankhara’s nagenoeg overeenstemmen met die in de formulering van voorwaardelijk ontstaan, zijn ze niet op alle vlakken gelijk aangezien de sankhara-khandha een ruimere reikwijdte heeft. De geleding van wilsformaties omvat alle soorten wilsuitingen – niet slechts die van het karmisch werkzame type, mede die van karmisch resultaat en die van het karmisch niet-werkzame soort. In de latere Pali-literatuur wordt de sankhara-khandha tot een overkoepelende categorie voor alle geestelijke factoren, met uitzondering van gevoel en perceptie[4], die als aparte geledingen worden beschouwd. Aldus is de sankhara-khandha ethisch uiteenlopende factoren gaan omvatten zoals contact, aandacht, gedachten en energie, heilzame factoren zoals vrijgevigheid, vriendelijkheid en wijsheid, en niet-heilzame factoren zoals begeerte, woede en onwetendheid. Aangezien al deze factoren optreden in combinatie met wilsuiting en betrokken zijn bij intentionele activiteit, hebben de vroeg-boeddhistische leraren ertoe besloten dat de meest passende categorie hiervoor de geleding van de wilsformaties is.
Een derde van belang zijnd domein waarbinnen het woord sankhara voorkomt, betreft de aanduiding voor al het geconditioneerde. In deze context gaat het om een passief gebruik, verwijzend naar datgene wat wordt gevormd door een combinatie van condities; dat wat voorwaardelijk, geconstrueerd of samengesteld is. In deze betekenis is een eenvoudige vertaling als ‘formaties’ mogelijk, zonder nader bepalende toevoeging. Als formaties als zodanig omvatten sankhara’s alle vijf geledingen, niet slechts de vierde. De term behelst mede externe objecten en aangelegenheden zoals bergen, velden en bossen; dorpen en steden; voedsel en drank; juwelen, wagens en computers.
Het gegeven dat sankhara’s actieve krachten alsmede het daardoor voortgebrachte kunnen omvatten, is bijzonder van belang en versterkt de functie van de term als het fundament van de filosofische visie van de Boeddha. De Boeddha benadrukte immers dat de sankhara’s in de twee actieve betekenissen – de wilsformaties werkzaam in voorwaardelijk ontstaan en de karmische wilsuitingen in de vierde geleding – de sankhara’s in de passieve betekenis vormen: ‘Zij vormen het geconditioneerde, daarom worden zij drijfveren genoemd. En wat is het geconditioneerde dat zij vormen? Zij vormen het lichaam tot lichaam zijn [en daarmee] iets geconditioneerds, het gevoel tot gevoel zijn [en daarmee] iets geconditioneerds, de cognitie tot cognitie zijn [en daarmee] iets geconditioneerds, de drijfveren tot drijfveer zijn [en daarmee] iets geconditioneerds, de gewaarwording tot gewaarwording zijn [en daarmee] iets geconditioneerds. Zij vormen het geconditioneerde, daarom worden zij drijfveren genoemd’ (SN XXII, 79).[5]
Alhoewel externe levenloze dingen kunnen ontstaan uit zuiver fysieke oorzaken, zijn de sankhara’s die ons persoonlijke wezen vormen – de vijf geledingen – producten van de karmisch werkzame sankhara’s uit onze voorgaande levens. Mede in het huidige leven worden de vijf geledingen voortdurend in stand gehouden, hernieuwd en uitgebreid door de wilsactiviteit waarin we ons nu begeven, die vervolgens weer een voorwaarde vormt voor een toekomstige existentie. Aldus, zo onderricht de Boeddha, zijn het onze eigen karmisch werkzame sankhara’s geweest die de huidige constructie van ons persoonlijke wezen hebben geformeerd, en zijn het onze huidige werkzame sankhara’s die de constructies van ons persoonlijke wezen formeren waarin we zullen huizen in toekomstige levens. Deze constructen bestaan uit niets anders dan sankhara’s als voorwaardelijke elementen, de geconditioneerde formaties vervat in de vijf geledingen.
Het belangrijkste inzicht in sankhara’s als voorwaardelijke samenstellingen is dat ze alle vergankelijk zijn – ‘O, vergankelijk is al het samengestelde!’ Vergankelijk niet alleen in de zin dat ze in hun grove uitingsvormen uiteindelijk zullen ophouden te zijn; meer in het bijzonder aangezien ze op een subtiel, subliminaal niveau voortdurend onderhevig zijn aan worden en verworden, steeds ontstaand om vervolgens, in een uiterst korte tijdspanne, uiteen te vallen en te vergaan: ‘Ze kennen een natuur van komen en gaan.’ Derhalve verklaart de Boeddha dat alle sankhara’s lijden impliceren (sabbe sankhara dukkha) – niet zozeer vanwege pijn en spanning, maar gezien de vergankelijke aard ervan. ‘Na te zijn verschenen, verdwijnen zij vervolgens’, en aangezien ze alle vervluchtigen, kunnen ze geen durende vreugde en zekerheid bieden.
Teneinde totale bevrijding van het lijden te realiseren – niet slechts van het ervaren van lijden, veeleer van het ontoereikende dat inherent is aan al het geconditioneerde bestaan – dienen we bevrijding van sankhara’s te verwerven. En voorbij de sankhara’s bevindt zich dat wat niet is geconstrueerd, niet is samengevoegd, niet is samengesteld. Dit is Nirvana, bijgevolg het Ongeconditioneerde – asankhata – genoemd, het tegengestelde van wat is sankhata, het passieve deelwoord corresponderend met sankhara. Nirvana wordt het Ongeconditioneerde genoemd specifiek omdat het een toestand betreft die als zodanig noch een sankhara is, noch wordt gevormd door sankhara’s – een toestand beschreven als visankhara, ‘ontdaan van formaties’, en als sabbasankhara-samatha, ‘het verstillen van alle formaties’.
Dus wanneer we het woord sankhara microscopisch beschouwen, is daarin het gehele wereldbeeld van de Dhamma zichtbaar. De actieve sankhara’s bestaande uit karmisch werkzame wilsuitingen creëren voortdurend de sankhara‘s van de vijf geledingen die ons wezen vormen. Zolang we ons blijven identificeren met de vijf geledingen – het gevolg van onwetendheid – en daarbinnen naar vreugde blijven zoeken – het gevolg van begeerte – blijven we een stroom wilsformaties produceren die toekomstige combinaties van geledingen vormen. Precies dat is de aard van samsara: een ononderbroken opeenvolging van zinloze maar werkzame sankhara’s die weer andere sankhara’s teweegbrengen, in nieuwe golven oprijzend met iedere geboorte, in hoogte toenemend en vervolgens neergaand in ouderdom, ziekte en dood. Desondanks gaat het door, gehuld in de nevelen van de illusie van beheersing, ondersteund door een voortdurend verleidende, steeds terugwijkende hoop op uiteindelijke voldoening.
Wanneer we daarentegen overgaan tot het praktiseren van de Dhamma, vertragen we deze onophoudelijke ontwikkeling van sankhara’s. We leren de ware aard van de sankhara’s en van onze vijf geledingen te zien: als instabiele, geconditioneerde processen, voortgaand zonder enige daarvoor verantwoordelijke. Bijgevolg schakelen we de motor, aangedreven door onwetendheid en begeerte, uit, en wordt het proces van karmische vorming, de productie van actieve sankhara’s, effectief gedeconstrueerd. Door een eind te maken aan de vorming van een geconditioneerde realiteit, opent de deur zich naar het altijd aanwezige niet-geconstrueerde, niet-geconditioneerde: de asankhata-dhatu, de onvoorwaardelijke sfeer. Dit is Nirvana, het Doodloze, het verstillen van wilsactiviteiten, de uiteindelijke bevrijding van alle geconditioneerde formaties en aldus van vergankelijkheid en dood. Zodoende luidt de conclusie van ons vers: ‘Het tot rust komen van formaties is geluk!’
Noten van de vertaler
[1] Anicca vata sankhara is de eerste snede uit het vers zoals vermeld in het Maha-Parinibbana-Sutta, uitgesproken door Sakka, de heer der goden, na het verscheiden van de Boeddha:
Anicca vata sankhara, uppada-vaya-dhammino
Uppajjitva nirujjhanti, tesam vupasamo sukho
‘Vergankelijk zijn de dingen die ons bezielen,
onderworpen aan ontstaan en aan vergaan.
Na ontstaan te zijn, vergaan ze weer.
Het verlangen ernaar tot rust te brengen is geluk.’
Maha-Parinibbana-Sutta. De grote leerrede over het uiteindelijke nirvana. In: Digha-Nikaya. De verzameling van lange leerredes, p. 375; vertaald uit het Pali, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jan de Breet en Rob Janssen. Rotterdam: Asoka, 2001
De beginsnede van Sakka’s vers – anicca vata sankhara – betreft een kleine variatie op een formulering van de Boeddha zelf even voor zijn verscheiden, als zijnde een van zijn laatste woorden:
(…) vaya-dhamma sankhara (…)
(…) wat de mens bezielt, is aan vergankelijkheid onderhevig! (…)’
Digha-Nikaya. De verzameling van lange leerredes, p. 374
[2] In het werk van Jan de Breet en Rob Janssen wordt sankhara’s meestal vertaald met ‘drijfveren’.
[3] De vier vormloze meditatiestadia betreffen achtereenvolgens de sfeer van oneindigheid van de ruimte, de sfeer van oneindigheid van het bewustzijn, de sfeer van nietsheid en de sfeer van noch-voorstelling-noch-geen-voorstelling.
Maha-Nidana-Sutta. De grote leerrede over voorwaardelijkheid. In: Digha-Nikaya. De verzameling van lange leerredes, p. 291; vertaald uit het Pali, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jan de Breet en Rob Janssen. Rotterdam: Asoka, 2001
[4]De Pali-term sañña wordt door Bhikkhu Bodhi doorgaans vertaald met ‘perception’ ofwel perceptie; Jan de Breet en Rob Janssen werken, afhankelijk van de context, met de vertaling ‘voorstelling’, ‘cognitie’ of ‘bewustzijn’.
[5]Leerrede ‘Verzwolgen worden’. In: Samyutta-Nikaya. De verzameling van thematisch geordende leerredes van de Boeddha, Deel 3, Het Deel der geledingen, p. 147; vertaald uit het Pali, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jan de Breet en Rob Janssen. Rotterdam: Asoka, 2012
Bron
Access to Insight (BCBS Edition), 16 June 2011, http://www.accesstoinsight.org/lib/authors/bodhi/bps-essay_43.html
Mede opgenomen in de bundel Dhamma reflections. Collected essays of Bhikkhu Bodhi. Compiled by the Buddhist Publication Society to celebrate his 70th Birthday. Kandy, Sri Lanka: BPS, 2015
(vertaling: Ine van Schaik – met dank aan Jan de Breet)